Rotterdams wethouder Faouzi Achbar blijft aan, ondanks een onderzoek van de Rijksrecherche naar mogelijke betrokkenheid bij brandstichting in zijn eigen woning. Het college spreekt van een ‘heftige aantijging’, maar schaart zich volledig achter hem. Ook Achbars partij Denk noemt de beschuldiging absurd. In het stadhuis wordt ondertussen gezocht naar houvast: wat is in deze situatie bestuurlijk gepast?
Volgens John Bijl, directeur van het Periklesinstituut, vraagt de kwestie vooral om bestuurlijke zelfbeheersing. ‘Terugtreden zou onmiddellijk worden opgevat als een schuldbekentenis. Maar ik zou hem wel adviseren in de coulissen te blijven. Geen lintjes knippen en dergelijke. Laat dat aan je collega’s over.’ Bijl wijst ook op de rol van de burgemeester: ‘Die moet erop toezien hoe ambtenaren hiermee omgaan. Want het is natuurlijk wel een hele bijzondere situatie.’
Het zijn verstandige suggesties, want de formele kaders bieden weinig houvast. Een wethouder is geen werknemer, maar een politiek ambtsdrager. Er is geen wettelijke regeling voor tijdelijke vervanging bij een strafrechtelijk onderzoek. Alleen de wethouder zelf kan besluiten zich terug te trekken.
In Rotterdam kiest Achbar ervoor om door te gaan. Dat is formeel zijn goed recht, en politiek begrijpelijk zolang de verdenking niet is onderbouwd. Maar de vraag of dat ook verstandig is, hangt vooral af van wat nodig is om het bestuur geloofwaardig te houden. Dan helpt het als een bestuurder niet alles zelf blijft doen, maar ruimte laat ontstaan – voor rust, representatie en vertrouwen.