De overstap van oud-wethouder Lot van Hooijdonk naar HVC zet het debat over integriteit opnieuw op scherp. Bestuurskundige John Bijl plaatst de kwestie in bredere context: ‘Oud-bestuurders kunnen het bijna nooit goed doen.’
De raadzaal van de gemeente Utrecht (foto: John Bijl / Periklesinstituut)
De politieke ophef over de overstap van oud-wethouder Lot van Hooijdonk naar HVC bewijst opnieuw hoe ingewikkeld het is voor oud-politici om een nieuwe baan te vinden zonder dat er een verdenking omheen hangt. Bestuurskundige John Bijl ziet een bekend patroon: ‘Oud-politici kunnen het bijna nooit goed doen. Ga je ergens in het publieke domein werken, dan is het vanwege vriendjespolitiek. Doe je het niet, dan ben je een wachtgeldtrekker. Het imago van de “baantjescarrousel” hangt er altijd omheen.’
Bijl wijst erop dat publieke organisaties juist veel baat hebben bij mensen met bestuurlijke ervaring. ‘Zo’n bedrijf haalt iemand binnen die competent is, die weet waar ze over praat, die het werkveld kent. Ga je dan in de supermarkt staan met die competentie?’ Tegelijkertijd ziet hij dat de arbeidsmarkt voor oud-politici bepaald geen vetpot is: ‘Kijk naar de vele oud-Kamerleden die maar niet aan het werk komen.’
In Utrecht gaat de discussie ondertussen vooral over de schijn van belangenverstrengeling. Van Hooijdonk was als wethouder betrokken bij het onderzoek naar drie opties voor de aanleg van warmtenetten, waaronder samenwerking met HVC. Pas nadat ze vrijwillig opstapte, kozen college en raad voor het bedrijf.
Daardoor wringt haar overstap: raakt haar nieuwe functie aan haar oude portefeuille? Volt-raadslid Ruud Maas noemt de situatie ‘hoogst ongemakkelijk’. De nieuwe – nog niet vastgestelde – gedragscode voor Utrecht stelt immers dat oud-bestuurders twee jaar geen betaalde functies mogen aannemen die direct raken aan hun voormalige portefeuille.
Van Hooijdonk benadrukt dat ze juist alle stappen heeft gezet om discussie te voorkomen. ‘Ik heb geprobeerd niet over één nacht ijs te gaan en ervoor te zorgen dat het deugt’, zegt ze. Juristen en integriteitsspecialisten bevestigden volgens haar dat de functie kan: ze krijgt geen doorslaggevende zeggenschap, werkt vooral met aandeelhouders en internationale partners, en heeft expliciet afgesproken geen Utrechtse dossiers aan te raken.
Volgens Bijl verdient dat onderscheid aandacht. Zorgvuldigheid en beperkingen in de werkzaamheden zijn belangrijk. ‘Tuurlijk moet je op je qui vive zijn, maar als er een goed antwoord op komt, gun je iemand het voordeel van de twijfel. Want wat wil je anders dat oud-bestuurders doen? Of ze gaan aan de slag, of ze blijven thuis zitten met wachtgeld. Als ze hun expertise inzetten zonder belangenverstrengeling, is dat helemaal in de haak.’
De casus-Van Hooijdonk laat zien hoe kwetsbaar de overgang van bestuur naar arbeidsmarkt is. Gemeenten scherpen gedragscodes aan, publieke functies staan onder een vergrootglas en de grens tussen ‘ervaring benutten’ en ‘risico op schijn’ blijft dun.
De vraag is dus niet alleen of deze overstap mag, maar vooral: wanneer is een overstap écht een integriteitsrisico – en wanneer is het vooral wantrouwen?