#hetgaatnietovergeld

Staatsrechterlijk taboe

De discussie over de financiering van de jeugdhulp zit inmiddels in de fase dat iederéén gelijk heeft. Het is niet oké dat gemeenten vanaf 2015 een kwart op het budget gekort hebben gekregen nog vóór ze überhaupt wisten wat ze overgedragen kregen. Want dat was allesbehalve duidelijk. Maar dat was in bezuinigingstijd en die is voorbij. Dus het is hoog tijd dat de rijksoverheid over de brug komt met extra middelen, zodat gemeenten ook gewoon hun verantwoordelijkheden kunnen waarmaken. En vervolgens de tijd krijgen om te laten zien dat ze dat ook kúnnen waarmaken. Daar hoort ook een beetje vertrouwen bij.

Michiel van der Eng - 29 november 2019

Toch is het ook niet zo gek om te verlangen dat vormen van zware – en dus per definitie duurdere – jeugdhulp, met name met dagopvang en zeker in het zogenaamde ‘gedwongen kader’ op regionaal niveau worden georganiseerd. Het zou waanzin zijn om dat wiel door 355 gemeenten elk voor zich te laten uitvogelen. En omdat dat waanzin is, dóen ze dat ook niet. Er bestaan veel samenwerkingsverbanden tussen gemeenten om de vormen van zwaardere zorg samen met elkaar te organiseren. Dat is sinds 2015 wel zoeken geweest en laten we eerlijk zijn – een steeds krapper wordend budget zorgt op dat vlak ook voor de verkeerde prikkels. Dat de minister van VWS zich nu door een openhartige rapportage over de kwaliteit in de jeugdzorg gedwongen ziet om dit duidelijker te organiseren, is ook weer niet heel verrassend.

De zware jeugdzorg, toegang tot de arbeidsmarkt, publieke gezondheid, sommige infrastructuur – het zijn allemaal onderwerpen waarvan iedereen vindt dat ze dichterbij de burger georganiseerd moeten zijn dan provincies kunnen. Maar het zijn ook onderwerpen die te groot zijn om uitsluitend binnen gemeentegrenzen te regelen. Regionale samenwerking is dan de pragmatische oplossing. En regionale samenwerking wérkt.

Er is maar één probleem. De regio is niet democratisch. In een gemeente heeft de raad het budgetrecht want de raad is het hoogste orgaan. En de raad wordt rechtstreeks gekozen door de inwoners. De regio is zogenaamd ‘verlengd lokaal bestuur’. Er gaat belastinggeld naartoe, veel belastinggeld zelfs, maar we kiezen er geen volksvertegenwoordigers voor die over de besteding van dit geld gaan. Zo zijn er de GGD-regio’s, de arbeidsmarktregio’s, de stadsregio’s. En talloze andere vormen van gemeentelijke samenwerkingsverbanden. Al die regio’s worden bestuurd door wethouders die in hun eigen, lokale gemeenteraad verantwoording afleggen over het bestede geld. De samenwerkingsverbanden hebben een algemeen bestuur waar dan soms ook raadsleden uit de samenwerkende gemeenten zitting in nemen. Dat zijn er dan altijd hooguit een paar per gemeente.

De regionale samenwerking is er en gaat ook niet meer weg. Omdat ze wérkt. Nu bestaat het Huis van Thorbecke volgens staatsrechtkenners uit drie verdiepingen. Het rijk, de provincies en de gemeenten. Zo is dat vastgelegd in de grondwet en zo is het al honderdvijftig jaar goed. Iets anders suggereren is al snel staatsrechtelijk taboe. En de regio dan? De regio is als het ware een entresol in het Huis van Thorbecke – een halve tussenetage. Er wordt gewerkt, met belastinggeld. En we worstelen al tientallen jaren met de vraag hoe we ‘het democratisch gehalte van de regio’ kunnen vergroten. Elk kabinet laat daar zijn eigen wijziging van het stelsel op los. Ook dit kabinet weer. Maar het échte probleem lossen we niet op, omdat we zelfs maar weigeren na te denken over hoe we de regio kunnen erkennen als volwaardige bestuurslaag. Als echte verdieping in het Huis van Thorbecke. De bewoners zien haar, gebruiken haar veelvuldig, maar ze ‘kan niet bestaans want zo hebben we het nooit gedaan’. Want de Keizer. Heeft. Kleren. Aan. Toch?

Michiel van der Eng is senior trainer en specialist gemeentefinanciën bij het Periklesinstituut. Maandelijks schrijft hij de column #hetgaatnietovergeld voor Binnenlands Bestuur. Deze column verscheen daar op 29 november 2020.