Het nieuwe stembiljet versterkt het idee dat partijen het voor het zeggen hebben. Het maakt de kloof tussen kiezers en gekozenen alleen maar groter, schrijft
Het uitbrengen van je stem is er de laatste jaren niet makkelijker op geworden. Niet alleen is het soms moeilijk om door de oneliners de politieke standpunten te zien, ook campagnes lijken wel ellebogenraces om aandacht van de media. Het toenemende aantal politieke partijen helpt er niet bij. Voor de afgelopen Tweede Kamerverkiezingen kon er gekozen worden uit maar liefst 37 kieslijsten, negen meer dan vier jaar ervoor. Maar ook in de gemeenteraden groeit het aantal fracties.
De groei van het aantal politieke partijen is gerelateerd aan de ontzuiling en individualisering van de laatste halve eeuw. Die zijn er mede de oorzaak van dat kiezers zich minder thuisvoelen bij grote volkspartijen. In 2002 haalde het CDA nog een comfortabele 43 zetels. De vier grootste fracties (CDA, LPF, VVD en PvdA) telden samen op tot 116 zetels. Op dit moment is alleen de VVD met 34 zetels een relatief grote fractie. De vier grootste halen net 60 procent van alle 150 Kamerzetels, en de verwachting is dat het percentage de komende jaren alleen maar daalt. Lokaal is het beeld niet anders. In Lelystad gunde de stemmer bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2018 maar liefst 14 partijen een plekje in de raad.
Het grote aantal partijen dat kennelijk hoort bij een pluriforme samenleving als de onze, heeft geleid tot nadenken over het stembiljet dat steeds groteskere vormen heeft aangenomen. Het leidt in het stemhokje tot verkiezingshandelingen waar alleen kiesgerechtigden met ervaring met papieren wegenkaarten in het voordeel zijn.
Bij wijze van proef wil het kabinet bij de herindelingsverkiezingen in november een experimenteel biljet inzetten. Het ontwerp lijkt verrassend veel op wat nu al gebruikt wordt door poststemmers. In plaats van één biljet met namen van kandidaten krijgt de kiezer nu de vraag twee vakjes rood te maken. De eerste is voor de keuze van de kieslijst, kek voorzien van een partijlogootje. Pas bij het tweede vakje wordt de daadwerkelijke stem uitgebracht. In een reeks van nummertjes 1 tot en met 50 geeft de kiezer daar pas aan naar wie zijn stem gaat, door het vakje bij het nummer van de kandidaat op de kieslijst te kleuren.
Bijvoorbeeld: wanneer je bij de laatste Tweede Kamerverkiezingen wilde stemmen op Geert Wilders, kleurde je éérst het vakje bij de PVV aan en daarna het vakje bij het cijfer 1 – Wilders was immers de eerste kandidaat op de lijst. Wilde je je stem uitbrengen op Lisa Westerveld, selecteerde je eerst GroenLinks (lijst 5) en kleurde je daarna het vakje in bij nummer 10.
Op het eerste gezicht is het een overzichtelijk biljetje. Alleen, met het inkleuren van twee vakjes wordt het biljet foutengevoeliger. Veel erger is, dat dit ontwerp niet past bij de manier waarop onze parlementaire democratie werkt.
In ons kiesrecht brengen we stemmen uit op kandidaten. De term ‘politieke partijen’ komt in ons staatsrecht niet voor. Dat hoort zo. Partijen hebben wel een functie in het selecteren en ondersteunen van kandidaten – maar geen macht. Zo voorkom je dat politiek wordt bedreven door een paar notabelen en zorg je dat besluiten worden genomen waar ze in een democratie genomen horen te worden: na een openbaar debat, in het parlement.
Bij zo’n democratie hoort dat kandidaten hun éigen mandaat hebben. En dat voelen. Een uitgebrachte stem is een stem op een mens, niet op een nummer van de kandidatenlijst. Eerlijk is eerlijk, niet iedere volksvertegenwoordiger voelt dat persoonlijk mandaat. We kennen ze dan ook nauwelijks. Negentig procent van de kiezers kan geen enkel gemeenteraadslid bij naam noemen.
Voor de Kamer is de naamsbekendheid misschien iets hoger, maar ik vraag me af of de gemiddelde stemgerechtigde Nederlander verder komt dan de fractievoorzitters. Uit het stemgedrag blijkt al van niet. Hoewel het percentage stemmen op lager geplaatste kandidaten de laatste decennia alleen maar stijgt, stemde bij de laatste Tweede Kamerverkiezingen 71,4 procent van alle kiezers op een lijsttrekker.
Voor een democratie waar volksvertegenwoordigers de plicht hebben om hun stem op persoonlijke overwegingen te baseren en zich daarvoor zelf te laten voeden en inspireren door wat ze horen in de samenleving is dat verdomd lastig werken. Het hebben van voorkeursstemmen helpt, vraag maar aan Pieter Omtzigt of Wybren van Haga.
Maar door het persoonlijk inkleuren van een nummertje maakt dit biljet het persoonlijk mandaat alleen maar… onpersoonlijker. Je kunt ook gewoon accepteren dat een groot biljet nu eenmaal hoort bij een levendige democratie. De lap papier is een tastbaar bewijs dat zich voor de Tweede Kamerverkiezingen maar liefst 1.579 kandidaten beschikbaar stelden.
Waar ik me het meest zorgen om maak, is wat er gebeurt wanneer het nieuwe biljet een succes is. Nemen we dan maar voor lief dat we de meeste Kamerleden, en nog vaker raadsleden, Statenleden en waterschapsbestuurders volstrekt anoniem voor en namens ons besluiten laten nemen? En daarmee kiezers in de waan laten dat in ons land partijen het voor het zeggen hebben? En dat we – de facto – een particratie zijn geworden?
Dat kiezers soms geen flauw benul hebben welke volksvertegenwoordigers ze gekozen hebben, acht ik een groter probleem dan de onhandigheid van het stemformulier. Ik zou dat democratisch tekort niet met een stembiljet willen legaliseren. Laten we deze kiezers niet nog meer faciliteren in hun onwetendheid.
Een versie van dit artikel verscheen op 13 september 2021 eerst in NRC.