Vaste vraag in mijn trainingen is het verzoek of ik ‘trucs’ wil delen die ik als wethouder bij mijn eigen raad gebruikte. Mijn tip is dan altijd om de wethouder niet te laten wegkomen met vaagtaal.
‘Interessant idee, ik neem het mee’ klinkt misschien als een mooie toezegging van de wethouder, maar 9 van de 10 keer bedoelt hij of zij te zeggen: ‘die gaat onderop de stapel, u hoort nooit meer van mij’. Hier moest ik aan denken bij het ‘ik neem het ter harte’ van BZK-minister Ollongren bij de oproep of er een onafhankelijk instituut, of persoon, moet komen die geschillen tussen Rijk en gemeenten over de financiële verhoudingen kan beslechten. Ze voegde nog toe: ‘ik vind dat een suggestie die we serieus kunnen overwegen’. Om vervolgens uit ambtelijk proza voor te lezen dat het onderdeel moet zijn van een veel bredere discussie, uitmondend in ‘het nieuwe kabinet moet het maar beslissen’.
Het idee is wat kolderiek in zichzelf. Je zou namelijk ook gewoon de wet kunnen uitvoeren. Artikel 2 van de Financiële Verhoudingswet stelt: ‘indien beleidsvoornemens van het Rijk leiden tot een wijziging van de uitoefening van taken of activiteiten door provincies of gemeenten, wordt (…) met redenen omkleed en met kwantitatieve gegevens gestaafd, welke de financiële gevolgen van deze wijziging voor de provincies of gemeenten zijn. In de toelichting wordt tevens aangegeven via welke bekostigingswijze de financiële gevolgen voor de provincies of gemeenten kunnen worden opgevangen.’
Het venijn zit in de staart. Je hoeft alleen maar naar de decentralisaties in het sociale domein te kijken om te weten dat aan die laatste zin zelden gevolg wordt gegeven. Of – daar is hij weer – de opschalingskorting: geen beleidswijziging, wél financiële gevolgen voor gemeenten. Het van rijkswege opleggen van een vast tarief voor hulp in de huishouding is ook een schoolvoorbeeld.
Zo’n scheidsrechter is toch een beetje het beeld van de met één kind een bordspelletje spelende ouders die steeds de regels aanpassen en het tweede kind vragen om de scheidsrechter te zijn. Want zo werkt het in dit land natuurlijk wel: het Rijk (regering en parlement) bepaalt de regels én de inrichting en zo zijn rijksoverheid en gemeenten geen gelijkwaardige partners. Dat gaat goed zolang de ouders de uitspraken van het kind volgen, maar wat als het scheidsrechter-kind een uitspraak doet die ze niet zint? Is de uitspraak een advies, is zij bindend, kan de scheidsrechter er maatregelen aan verbinden die de rijksoverheid dan ook moet uitvoeren? Met financieel gevolg? Kan het Rijk de scheidsrechter dan naar zijn kamer sturen?
Ik zie het er niet van komen. Maar als het mocht helpen om voortaan gewoon de wet uit te voeren, dan meld ik mij bij dezen graag als kwartiermaker en beoogd vervuller van die functie van financieel scheidsrechter. Ik ben kritisch op het idee, op het rijk én op gemeenten. Dat lijkt me een uitstekend vertrekpunt voor een scheidsrechter.
Michiel van der Eng is senior trainer en specialist gemeentefinanciën bij het Periklesinstituut. Maandelijks schrijft hij de column #hetgaatnietovergeld voor Binnenlands Bestuur. Deze column verscheen daar op 26 oktober 2020.