Waarom Pekela bruggen sloopt – en wat dat zegt over lokale democratie

In Pekela verdwijnen de komende jaren meer dan twintig bruggen. Niet omdat het dorp van zijn karakter af wil, maar omdat het geld op is. Het is een pijnlijk voorbeeld van hoe de decentralisatie van zorgtaken, ooit gepresenteerd als kans voor lokale vernieuwing, in de praktijk vooral tot kaalslag leidt. ‘Daar ben je geen raadslid voor geworden’, verzucht John Bijl, directeur van het Periklesinstituut.

Sinds gemeenten verantwoordelijk zijn voor jeugdzorg, ondersteuning en participatie, is hun takenpakket verdrievoudigd – zonder bijbehorend budget of beleidsvrijheid. ‘Gemeenten zijn als een restaurant dat ineens twee keer zoveel gasten moet bedienen en een tweede keuken opent, zonder personeel of verbouwing’, zegt Bijl. ‘En terwijl de werkdruk oploopt, is door gemeentelijke fusies ook nog eens het aantal raadsleden gehalveerd.’

De situatie in Pekela maakt zichtbaar wat dat betekent: geen speeltuin erbij, maar een brug minder. Zelfs hamerstukken over het verdwijnen van iconische bruggen veroorzaken nauwelijks debat. Want wat valt er nog te kiezen als er niets meer te verdelen is?

Burgemeester Jaap Kuin ziet het dagelijks. ‘Je kunt geen nee zeggen tegen een kind in de jeugdzorg. Maar daardoor kun je ook geen ja meer zeggen tegen een bushokje of een bibliotheek.’ De financiële krapte leidt tot politieke bloedarmoede. En tot ongelijkheid: waar rijke gemeenten nog eigen belastingen kunnen heffen, heeft Pekela niets aan een toeristenbelasting – want er zijn geen toeristen.

Toch blijft Kuin geloven in de kracht van het lokale bestuur. ‘Onze sociaal teams werken beter dan vroeger. Maar we kregen te veel tegelijk. En telkens weer incidenteel geld zonder structurele oplossingen.’ De bruggen, ooit aangelegd met eenmalig herstructureringsgeld, konden nooit fatsoenlijk worden onderhouden. Dat drama dreigt zich nu te herhalen met klimaatfondsen en regiodeals.

De les is helder: politieke zeggenschap vereist ook financiële speelruimte. Alleen dan kunnen raadsleden doen waarvoor ze gekozen zijn – iets opbouwen, in plaats van afschalen.

In de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van 2022 blijkt uit onderzoek van Berenschot en I&O Research dat cultuur voor kiezers nauwelijks een rol speelt. Slechts vijf procent noemt het een belangrijk thema. Toch zijn gemeenten gezamenlijk goed voor tweederde van alle publieke cultuurbestedingen in Nederland – aanzienlijk meer dan het rijk.

Die bestedingen lopen sterk uiteen. Gemeenten als Tiel, Assen en Rotterdam geven meer dan 140 euro per inwoner uit aan ‘levende kunst’. Maar er zijn ook gemeenten die helemaal niets voor kunst en cultuur hebben begroot. In kunstenaarsdorpen als Blaricum en Laren is dat slechts 10 à 11 euro per inwoner.

Volgens John Bijl, directeur van het Periklesinstituut, is dat niet alleen een kwestie van voorkeur, maar ook van financiële nood. ‘Zwembaden en bibliotheken sneuvelen als eerste. Dat is moeilijk voor raadsleden, want het zijn voorzieningen die belangrijk zijn voor de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van gemeenten.’

Het probleem zit in de systematiek: cultuur is ‘vrij’ beleid, terwijl jeugdzorg, Wmo en onderwijs verplicht zijn – maar allemaal worden ze uit hetzelfde Gemeentefonds betaald. Daardoor moet cultuur concurreren met taken die juridisch of maatschappelijk zwaarder wegen. Bovendien zijn veel gemeenten door decentralisaties en structurele tekorten financieel aan de rand van hun mogelijkheden gekomen.

Hoewel het rijk coronasteun beschikbaar stelde voor lokale cultuur, is dat geld niet geoormerkt. Gemeenten mogen het ook inzetten voor andere knelpunten – en doen dat ook. De culturele sector pleit daarom voor heldere afspraken met nieuwe colleges. Ook de Raad voor Cultuur riep vorige week op om cultuur als een gezamenlijke verantwoordelijkheid van rijk, provincies én gemeenten te zien.

Politiek gaat over keuzes maken. Maar als bepaalde keuzes nooit op tafel komen, verdwijnt ook hun betekenis uit het politieke debat. Dan wordt cultuur vanzelf het eerste wat sneuvelt – en dat is zelden een bewuste beslissing. Misschien is het tijd dat gemeenteraden zich opnieuw de vraag stellen: kiezen wij ook voor cultuur?

Wat hebben Maarten van Rossem, Tim Coronel en Ome Willem met elkaar gemeen? Ze prijken op de kandidatenlijst van een lokale partij, maar niet om namens de kiezer het raadswerk te doen. In aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen analyseert Vrij Nederland de aandacht voor bekende namen, Haagse headlines en misleidende peilingen — en stelt de vraag: wie nemen we eigenlijk nog serieus?

John Bijl, directeur van het Periklesinstituut, herkent het patroon. In Haarlem staat een PvdA-lijsttrekker die alleen wil toetreden tot de raad als hij meteen wethouder mag worden. Bijl is scherp: ‘Zelf wil hij het raadswerk niet uitvoeren, dus een kiezer moet wel van bijzonder sadistische aard zijn om zijn stemgerechtigdheid op te offeren om Roduner een verantwoordelijkheid te geven die hij zelf niet wil dragen.’

Het is volgens hem symptomatisch voor een bredere trend: kandidaten gebruiken de gemeenteraadsverkiezingen steeds vaker als opstapje naar een ander ambt — of als publiciteitsvehikel. ‘Er zijn vast genoeg andere kandidaten op de kieslijst die wél graag de komende vier jaar samen met hun collega’s als hoogste orgaan van de gemeente de bevolking willen vertegenwoordigen. Het is immers nobel en prijzenswaardig werk’, aldus Bijl.

VVD-lijsttrekker Vincent Karremans als superheld in een verduisterd Rotterdam, met kogels, huisjesmelkers en een cameo van Ivo Opstelten. De campagnefilm van de Rotterdamse VVD doet alles om op te vallen — en dat lukt. Maar inhoudelijk blijft het volgens politiek trainer John Bijl nogal dun.

‘Ik heb de VVD wel eens optimistischer campagne zien voeren’, schrijft hij op Twitter. In de woorden van Bijl is de film ‘Leefbaar on steroids’: stevig aangezet, maar politiek ongelukkig. ‘Dit is een filmpje voor een presidentiële campagne en niet geschikt voor iemand die straks met veertig mensen moet samenwerken in het hoogste bestuursorgaan van onze stad. Dit past niet binnen ons democratisch landschap.’

Ook andere experts zetten vraagtekens. Journalist Chris Aalberts noemt het filmpje ‘een exercitie in open deuren intrappen’. Campagnestrateeg Bart van Wageningen vindt het slim geproduceerd, maar waarschuwt voor het risico van persoonsverheerlijking: ‘Je maakt een held van Vincent, maar de vraag is of hij dat waar kan maken.’

Volgens Bijl raakt het spotje vooral de eigen achterban. ‘Je haalt er niemand mee binnen. Ze hadden beter kunnen vertellen wat ze in de raad willen doen — politiek is meer dan alleen maar zéggen dat je problemen gaat oplossen.’

Vier jaar geleden was Leefbaar Rotterdam de grootste fractie van de stad — en werd tóch buiten de coalitie gehouden. Dat scenario willen ze dit keer voorkomen. Onder leiding van Robert Simons toont de partij zich in toon gematigder, met een verkiezingsprogramma waarin harde standpunten zijn afgezwakt of herverpakt. Achterliggende doel: meebesturen.

Volgens John Bijl, directeur van het Periklesinstituut, is die verandering duidelijk merkbaar. ‘Het populistisch rechtse geluid is iets minder geworden. Leefbaar lijkt weer die oude, pragmatische, mopper- en het-moet-toch-echt-anders-partij.’ Een deel van de interne richtingenstrijd is beslecht: de harde toon van eerdere campagnes is afgezwakt, nieuwkomers staan op verkiesbare plekken en het programma spreekt ineens over ‘haalbare en betaalbare’ verduurzaming in plaats van ‘klimaatgekte’.

Toch is er scepsis. Coalitiepartners van weleer, zoals D66, houden de deur op een kier — maar zetten er wel stevig een voet voor. ‘Wij willen absoluut een progressieve coalitie’, zegt lijsttrekker Chantal Zeegers, die Leefbaars koers nog altijd ‘bekrompen’ noemt. En ook de SP en VVD sparen de partij niet: tijdens het verantwoordingsdebat klonk het verwijt dat Leefbaar rancune verkoopt in plaats van ideeën.

Terwijl partijen campagne voeren met video’s, flyers, posters en marathontochten door de stad, kent een meerderheid van de kiezers hun lijsttrekker niet. Zelfs binnen politieke partijen is de betrokkenheid soms beperkt: zo logden bij de SP slechts 100 van de 1100 leden in voor een online stemronde.

Volgens Bijl is dat niet alleen het probleem van de politiek. ‘Aan de lijsttrekkers ligt het niet – ze werken zich de tyfus. Ik zie ze overal, bij debatten en werkbezoeken. En het is een parttimebaan hè? De lokale media doen ook hun best. Eigenlijk valt vooral de burger iets te verwijten. Waarom wil je niet weten wie je stad besturen?’

Toch houden veel partijen vast aan het ‘merk’ in plaats van het gezicht. Leefbaar zet Fortuyn op de kar, Denk laat de gezichten achterwege, Volt plakt alleen hun slogan. Maar volgens Bijl is dat een gemiste kans. ‘Politiek is mensenwerk. Belangrijke besluiten rollen niet uit een computer, ze worden door mensen genomen. En dan moet je die mensen kennen voor je stemt.’

In 2018 leek de PVV aan de vooravond van een Rotterdamse doorbraak te staan. De landelijke partij van Geert Wilders had bij de Kamerverkiezingen net geen meerderheid behaald in de stad, en het plan was duidelijk: Rotterdam zou ‘weer voor de Rotterdammers’ worden. Maar de campagne ging direct mis. De eerste lijsttrekker moest binnen een dag weg vanwege antisemitische uitspraken, en uiteindelijk belandde de vierde man op de lijst, Maurice Meeuwissen, op het pluche. In zijn eentje.

Wat volgde was een periode waarin de PVV geen bijdrage leverde aan het inhoudelijke debat, maar vooral opviel door provocaties, beledigingen en het ondermijnen van de raadsorde. Meeuwissen maakte zich onmogelijk bij collega’s en raakte geïsoleerd. Commissievergaderingen sloeg hij over, moties sneuvelden bij het indienen, en zijn aanwezigheid werd eerder gevreesd dan gewaardeerd. Een ‘Madonna-verbod’ haalde zelfs het debat over het Eurovisie Songfestival.

Volgens John Bijl is de balans pijnlijk: ‘Een gillende PVV’er is niet goed voor de raad, de kiezer en de totale legitimering van de democratie.’ Hij wijst vooral op de bestuurlijke leegte waarin Meeuwissen opereerde. Zonder partijorganisatie, zonder kader, zonder tegenspraak. ‘Er waren vier jaar geleden nog klasjes voor nieuwe kandidaten. Daar heb ik nu niets van gehoord. Ook daaruit kan je opmaken dat Wilders de PVV in Rotterdam in de steek heeft gelaten.’

De Rotterdamse ervaring met de PVV onderstreept het belang van stevige politieke structuren — niet alleen voor het debat, maar voor de democratische legitimiteit van wie daar aan deelneemt. Een eenmansfractie zonder partijorganisatie en zonder inhoudelijke koers wordt geen vertegenwoordiger, maar een karikatuur. Als politieke partijen zich willen laten gelden, moeten ze investeren in meer dan zichtbaarheid: in mensen, ideeën, en samenwerking.

‘Wilders heeft het totaal verprutst met de samenstelling van de lijst doordat hij het per se zelf wilde doen,’ zegt Bijl. Wat overbleef was een raadslid zonder rugdekking, zonder strategie en zonder resultaat. En een gemeenteraad die, ondanks alles, haar democratische opdracht zo professioneel mogelijk probeerde te vervullen.

Een halfjaar voor de verkiezingen schuiven in Rotterdam twee nieuwe wethouders aan: Christine Eskes (CDA) en Vincent Karremans (VVD). Beiden nemen het stokje over van partijgenoten die voortijdig opstapten. Beiden worden ook lijsttrekker. Daarmee staat de teller op vier Rotterdamse wethouders die niet alleen beleid moeten uitvoeren, maar ook campagne moeten voeren.

Volgens John Bijl, directeur van het Periklesinstituut, wringt dat. ‘Een wethouder spreekt namens het hele college. En ook namens zijn of haar voorganger. Dat betekent concessies doen en compromissen sluiten. Maar als lijsttrekker benadruk je juist de verschillen met andere partijen.’ Dat spanningsveld raakt het hart van het dualisme.

Natuurlijk is zichtbaarheid in verkiezingstijd aantrekkelijk. ‘Een raadslid wordt gekend door gemiddeld 1,5 procent van de inwoners, een wethouder door 30 procent’, zegt Bijl. Maar dat mag geen excuus zijn voor verkapte profilering op kosten van het ambt. Dat het ook lastig te scheiden valt, blijkt wel uit de praktijk. Karremans: ‘Wat ik hier op het stadhuis doe is allemaal voor de stad. Wat ik daarbuiten doe met flyers en bitterballen, is voor de VVD.’

Volgens Bijl is het besluit van NIDA deels te verklaren uit het landelijke avontuur. ‘Het was erg druk met veel nieuwe partijen in de campagne, hun boodschap kreeg weinig aandacht en was net wat te abstract. Ze waren er misschien nog niet klaar voor.’ De nederlaag bij de Tweede Kamerverkiezingen, juist ook in Rotterdam, kwam hard aan. Tegelijk wijst Bijl op een structureel probleem: ‘Het is als lokale partij gewoon heel lastig om landelijk door te breken. Ook Code Oranje met Richard de Mos is dat niet gelukt.’

De partij verliest daarmee ook haar boegbeeld: Nourdin El Ouali vertrok eerder al naar SPIOR. En hoewel NIDA naar eigen zeggen nooit zo sterk was qua leden en middelen, is het politieke vertrek volgens betrokkenen een gemis. ‘Het is jammer als er maar één politieke partij is die kiezers aanspreekt met een migratie-achtergrond’, aldus Bijl. ‘Waar DENK een soort islam-SGP is, was NIDA meer een islamitische ChristenUnie – verbindend, sociaal en principieel.’

Reflectie: In een politiek klimaat waar profilering loont, verdwijnen partijen met een verbindende toon vaak geruisloos van het toneel. Maar juist hun aanwezigheid maakt het verschil tussen representatie en echo. NIDA’s vertrek laat zien dat diversiteit in opvattingen net zo belangrijk is als diversiteit in herkomst. Voor de raad, én voor de democratie.

Een motie van treurnis. Een onderzoek naar de bestuurscultuur. Een voorzitter die in de krant uitlegt dat ‘zachte sturing niet genoeg’ bleek. De gemeenteraad van Montferland beleefde onrustige maanden. Wie van een afstand toekeek, kon het patroon herkennen dat in steeds meer gemeenten zichtbaar wordt: raadsleden die zoekende zijn in hun rol, een college dat steun verliest, en een burgemeester die zich afvraagt of zijn stijl nog volstaat.

‘Men denkt altijd dat de burgemeester de baas is, maar dat is niet zo. De raad is het hoogste orgaan en gaat over zijn eigen functioneren’, aldus burgemeester Peter de Baat in een interview. Het is een waarheidsgetrouwe constatering, maar in Montferland was dat functioneren juist het probleem. De raad debatteerde fel, maar weinig constructief. Het karakter van de vergadering was ‘elkaars ongelijk zien te halen’, schreef het Periklesinstituut na een observatie van drie raadsvergaderingen.

Het voorzitterschap van De Baat maakte bij aanvang een vriendelijke en open indruk. Maar wanneer de spanning toenam, zakte zijn houding in. Stem zachter, blik naar beneden. Het gezag dat hij wel degelijk had, kreeg geen voet aan de grond. Niet omdat het hem ontbrak aan goede bedoelingen, maar omdat de omstandigheden vroegen om iets anders. Meer begrenzing. Meer duidelijkheid. Meer houvast.

Het is verleidelijk te denken dat een plan of coachingstraject het verschil kan maken. Maar wie Montferland goed bekijkt, ziet vooral hoe diep cultuurproblemen kunnen snijden. Dat maakt deze casus niet uniek, maar wel leerzaam. Zeker voor voorzitters die twijfelen hoe stevig zij zich mogen opstellen, en voor raden die worstelen met hun eigen onderlinge omgang.

Politiek gezag is niet vanzelfsprekend. En ook niet op afroep beschikbaar. Het ontstaat in het krachtenveld tussen persoon en positie, tussen stijl en structuur. Juist in een tijd waarin de raad op papier sterker is dan ooit, groeit het belang van duidelijke omgangsvormen — én van voorzitterschap dat richting geeft zonder te overheersen.