Er ging meteen wat ophef door de Kamer. Zelfs Rutte, de toch meestal goedlachse leider van het Kabinet, sprong bijkans uit z’n vel. Net daarvoor had Kamerlid Renske Leijten zich kritisch uitgelaten over het ambtelijk apparaat. Dat zou medeschuldig zijn aan de toeslagenaffaire bij de Belastingdienst. En de carousselerende topambtenaren van de bestuursdienst én het gerucht dat oud-toeslagenman Jaap Uijlenbroek weleens gemeentesecretaris van Den Haag zou kunnen worden, belonen deze falende klerken, vond Leijten.
Het Kamerlid overtrad daarmee de ongeschreven regel dat je ambtenaren buiten het debat houdt. Politici – ministers en staatssecretarissen – zijn de verantwoordelijke voor het beleid. Ambtenaren voeren het trouw uit én kunnen zich niet in het openbaar ook verdedigen, foeterde Rutte terug. ‘Zo kun je als Kamerlid toch niet spreken Renske,’ zei Rutte terwijl hij waarschijnlijk ‘doe effe normaal’ moet hebben gedacht.
Ik snap Rutte’s boosheid wel. De distantie tussen politiek en ambtelijk apparaat is een voorwaarde van democratisch bestel. Ik noem het de kleine trias politica. De volksvertegenwoordiging stelt kaders en benoemt maatschappelijke doelstellingen, de bewindslieden vertalen het naar uitvoerbaar beleid en het ambtelijk apparaat zorgt dat het voor elkaar komt.
Je zou willen dat politici zorgvuldiger omgaan met het hoog houden van deze democratische principes. Toch lukt het vaker niet. Gemeentelijke websites blijken deze scheiding der machten zelf heel vaak met voeten te treden.
Gemeentewetjurist Olaf Schuwer kwam er één tegen. Al surfend vond hij de pagina van het college van Altena – waar de wethouders en burgemeesters aan u worden voorgesteld – en trof in die bijt een vreemde vogel. ‘Het college bestaat uit de burgemeester, vijf wethouders en de gemeentesecretaris’ stond er, terwijl die laatste er helemaal niet bij hoort. Die secretaris staat het college wel bij en adviseert ze, maar is er geen lid van en heeft dus ook geen stemrecht.
Met de omschrijving wordt de indruk gewekt dat een gemeentesecretaris bestuursverantwoordelijkheid draagt. Dat is niet zo — en hij kan er dus ook niet op worden aangesproken. Wanneer een lokale Renske Leijten het toch zou proberen weet ik zeker dat elke willekeurige burgmeester dezelfde vermanende woorden als Rutte spreekt: doe effe normaal. Maar dan ligt de fout toch echt bij degene die het zo op de website heeft gezet.
Niet alleen daarom zou de gemeentesecretaris zelf niet als collegelid gepresenteerd moeten willen worden. Meestal, misschien wel altijd, is de gemeentesecretaris ook de algemeen directeur van het ambtelijk apparaat. Dat is geen staatsrechtelijke nuance. Anders dan in de landelijke politiek is de wethouder niet het hoofd van een ambtelijke organisatie. De gemeentesecretaris is de baas van het personeel en verdeelt ook formeel de opdrachten die het college heeft uitgezet. Een scheiding der machten waar ze in ’s lands politiek nog iets van kunnen leren. En een lokale trias politica die met een correcte formulering op de website ook wel eens duidelijk mag worden gemaakt. Voordat er allerlei althoedjes ermee aan de haal gaan en denken dat het gemeentelijk apparaat net zo politiek is als het college.
Schuwer’s vondst bleek niet uniek. Nadat ik een korte oproep deed de eigen site te controleren, kwamen vooral raadsleden tot de ontdekking dat de formulering op de webpagina van het college bot gezegd ongemeentewettelijk is. Of staat de secretaris doodleuk op de hoofdfoto tussen de echte collegeleden te wethouder-hekkingen.
Met waarschijnlijk het schaamrood op de kaken pasten meerdere gemeenten direct de gemeentelijke website aan. Ik zal de laatste zijn die beweert dat hiermee groot onrecht is gerepareerd, maar het voorkomt tenminste dat staatsrechtfetisjisten als Rutte en ik weer eens ‘doe effe normaal’ naar hun beeldscherm moeten roepen. Belangrijker is dat het nietswetende burgers ook uitlegt hoe zorgvuldig ons politieke bestel in elkaar zit. Iets waar ook de schrijver van gemeentelijke webteksten best trots op mag zijn.
Bijverdienen mag. De Gemeentewet staat het bewindspersonen toe naast hun werk voor de gemeente ook andere verdiensten te hebben. Om dat binnen de perken te houden – je bent immers in dienst van de raad.de gemeente en hoort daar primair je tijd te besteden – is de som van de bijverdiensten gemaximeerd tot aan ongeveer een kwart van je gemeentesalaris. Over alles daarboven moet je een deel terugbetalen.
Niet in Alphen aan den Rijn. Daar besloot de gemeenteraad dat burgemeesters en wethouder álles moeten terugbetalen. Vorig jaar bleek burgemeester Spies niet al haar neveninkomsten in de gemeentekas te storten.
Spies verdedigde zich toen door te zeggen dat ze deze regeling niet kent. Bijl snapt dat niet. ‘Ze heeft hem uitgereikt gekregen. Dan ga je hem lezen. We hebben het niet over de algemene voorwaarden van Google, waar je 300 uur mee bezig bent.’
De gemeente Alphen aan den Rijn is de enige die van een burgemeester meer afdracht vraagt dan wettelijk is geregeld. Reden te meer waarom het op zou moeten vallen, vindt Bijl. ‘Ik ben zo’n artikel nog nooit ergens tegengekomen. Maar het is zo apart, dat ik zeker weet dat iemand dat er bewust heeft ingezet.’
Daarnaast heft de burgemeester ook de taak anderen te wijzen op de gedragscode, bijvoorbeeld bij de installatie of misschien jaarlijkse gesprekken. Toch zegt Spies de inhoud van de code niet te kennen. ‘Spies zegt dat als ze in een brief naar een artikel verwijst, dat niet betekent dat ze dat artikel ook kent. Dat is uitermate onzorgvuldig.
Hoewel Bijl de Alphense regels ook ‘wel erg strak’ vindt, stelt Bijl in het AD dat Spies het bedrag terug had moeten betalen. ‘De gedragscode is een uitspraak van de gemeenteraad, daar heeft ze zich gewoon aan te houden.’
Spies weer onder vuur om gedragscode (Binnenlands Bestuur, 13 januari 2020)
Affaire-Spies met stip terug op politieke agenda (AD, 11 januari 2020)
Gooit Liesbeth Spies met bijbanen haar eigen glazen in? (AD, 11 januari 2020)
‘Raadsleden werken te weinig samen om effectief te zijn,’ concludeert Bijl. Hij bestudeerde de resultaten van de enquête en was onaangenaam verrast door het veelvuldig gebruik van de woorden ‘coalitie’ en ‘oppositie’. ‘Het stemt me verdrietig als ik lees dat veel mensen klagen over de samenwerking binnen de raad,’ zegt Bijl. ‘Die scheiding zit goede politiek vaker in de weg dan dat ze helpt.’ Het gaat ten koste van precies datgene waar vertegenwoordigende democratie voor is bedoeld: een goede deliberatie ín de raad in plaats van in de collegekamer. ‘Je zou raden liefst willen verplichten om aan het begin een goed raadsprogramma te maken.’
Verenigingsdirecteur Bouwmans is het daarmee eens. ‘Veel raadsleden spreken over de verhouding tussen oppositie en coalitie. Als dat onderscheid leidend wordt voor wat er mogelijk is, dan doe je je werk tekort, richting jezelf, de raad én de inwoners,’ zegt hij. ‘De kwaliteit [van de politiek] wordt ook bepaald door de ruimte die de meerderheid aan de minderheid wil geven. De reacties in de ED-enquête roepen daar op zijn minst wat vragen over op.’
Toch is het ook niet zo gek om te verlangen dat vormen van zware – en dus per definitie duurdere – jeugdhulp, met name met dagopvang en zeker in het zogenaamde ‘gedwongen kader’ op regionaal niveau worden georganiseerd. Het zou waanzin zijn om dat wiel door 355 gemeenten elk voor zich te laten uitvogelen. En omdat dat waanzin is, dóen ze dat ook niet. Er bestaan veel samenwerkingsverbanden tussen gemeenten om de vormen van zwaardere zorg samen met elkaar te organiseren. Dat is sinds 2015 wel zoeken geweest en laten we eerlijk zijn – een steeds krapper wordend budget zorgt op dat vlak ook voor de verkeerde prikkels. Dat de minister van VWS zich nu door een openhartige rapportage over de kwaliteit in de jeugdzorg gedwongen ziet om dit duidelijker te organiseren, is ook weer niet heel verrassend.
De zware jeugdzorg, toegang tot de arbeidsmarkt, publieke gezondheid, sommige infrastructuur – het zijn allemaal onderwerpen waarvan iedereen vindt dat ze dichterbij de burger georganiseerd moeten zijn dan provincies kunnen. Maar het zijn ook onderwerpen die te groot zijn om uitsluitend binnen gemeentegrenzen te regelen. Regionale samenwerking is dan de pragmatische oplossing. En regionale samenwerking wérkt.
Er is maar één probleem. De regio is niet democratisch. In een gemeente heeft de raad het budgetrecht want de raad is het hoogste orgaan. En de raad wordt rechtstreeks gekozen door de inwoners. De regio is zogenaamd ‘verlengd lokaal bestuur’. Er gaat belastinggeld naartoe, veel belastinggeld zelfs, maar we kiezen er geen volksvertegenwoordigers voor die over de besteding van dit geld gaan. Zo zijn er de GGD-regio’s, de arbeidsmarktregio’s, de stadsregio’s. En talloze andere vormen van gemeentelijke samenwerkingsverbanden. Al die regio’s worden bestuurd door wethouders die in hun eigen, lokale gemeenteraad verantwoording afleggen over het bestede geld. De samenwerkingsverbanden hebben een algemeen bestuur waar dan soms ook raadsleden uit de samenwerkende gemeenten zitting in nemen. Dat zijn er dan altijd hooguit een paar per gemeente.
De regionale samenwerking is er en gaat ook niet meer weg. Omdat ze wérkt. Nu bestaat het Huis van Thorbecke volgens staatsrechtkenners uit drie verdiepingen. Het rijk, de provincies en de gemeenten. Zo is dat vastgelegd in de grondwet en zo is het al honderdvijftig jaar goed. Iets anders suggereren is al snel staatsrechtelijk taboe. En de regio dan? De regio is als het ware een entresol in het Huis van Thorbecke – een halve tussenetage. Er wordt gewerkt, met belastinggeld. En we worstelen al tientallen jaren met de vraag hoe we ‘het democratisch gehalte van de regio’ kunnen vergroten. Elk kabinet laat daar zijn eigen wijziging van het stelsel op los. Ook dit kabinet weer. Maar het échte probleem lossen we niet op, omdat we zelfs maar weigeren na te denken over hoe we de regio kunnen erkennen als volwaardige bestuurslaag. Als echte verdieping in het Huis van Thorbecke. De bewoners zien haar, gebruiken haar veelvuldig, maar ze ‘kan niet bestaans want zo hebben we het nooit gedaan’. Want de Keizer. Heeft. Kleren. Aan. Toch?
Michiel van der Eng is senior trainer en specialist gemeentefinanciën bij het Periklesinstituut. Maandelijks schrijft hij de column #hetgaatnietovergeld voor Binnenlands Bestuur. Deze column verscheen daar op 29 november 2020.
Sinds de laatste verkiezingen zijn er meer wethouders in deeltijd gaan werken. Meestal om daarmee het aantal formatieplaatsen in het college uit te breiden. ‘Fracties willen dan allemaal een wethouder of een gedeputeerde leveren,’ legt Bijl uit. Soms betekent dat meer mensen dan maximaal is toegestaan. En door parttime-aanstellingen te nemen, kan het aantal personen worden uitgebreid. ‘Maar zo is niet de intentie van de regeling,’ zegt Bijl.
Het wordt erger. Wanneer de nieuwe parttime-wethouder éérst in voltijd werkte, wordt zijn salaris aangevuld met het wachtgeld. ‘Dat is oneigenlijk gebruik van de regeling.’
Het zit in de gemeente Bergransel muurvast. Gedwongen door de tekortkomingen op het sociaal domein moet de gemeente miljoenen aan bezuinigingen weg zien te werken. En nu de kaasschaaf bot is geworden móet er iemands paradepaardje sneuvelen. Het liefst, zo zegt een raadslid op Twitter, zou hij nieuwe verkiezingen uitschrijven en de burger een uitspraak laten doen over hoe deze bezuinigingsronde moet worden verwerkt.
Het raadslid uit Bergransel wordt door de Kamer op z’n wenken bediend. Vandaag stelde het parlement in met een motie die het Kabinet de opdracht geeft te een voorstel te doen voor een grondswetswijziging die tussentijdse gemeentelijke verkiezingen mogelijk moet maken.
Op het Binnenhof kennen ze die optie immers wél. Als de kabinetsleden er met de Kamer of met elkaar niet uitkomen, wordt de Kamer ontbonden en schrijft de regering nieuwe verkiezingen uit. Ook die optie heb ik nooit begrepen. Inhoudelijke problemen komen vaker voor in de politiek. Sterker, meningsverschillen zijn het primaat van de democratie. Immers, als we in dit land niet zo vaak van mening zouden verschillen over welke oplossing de beste is, hadden we zoiets als democratie helemaal niet nodig.
Gemeenteraden kennen een tussentijdse gang naar de stembus niet. Ze zijn met hun mandaat gedwongen om er voor vier jaar samen uit te komen. Logisch. Het is juist de opdracht van politici om die meningsverschillen, hoe principieel ze ook mogen zijn, te overbruggen en met consensus, concessie of als het écht niet anders kan met compromissen werkbaar te maken. Zelfs doorgaan met conflict is een optie; immers niet elk voorstel hoeft met unanieme stemmen door het parlement te gaan; dat er op z’n minst één iemand tegenstemt is een meer dan reële optie.
Waarom zouden er dan ineens problemen zijn die als onoverbrugbaar beschouwd moeten worden? Teruggaan naar de kiezer is niets anders dan de parlementaire democratie opgeven. En zeggen dat je als parlement hebt gefaald en niet geschikt bent voor het werk als parlementariër. De optie dat nieuwe verkiezen alleen mogelijk mogen zijn wanneer geen van de zittende Kamerleden na een nieuwe kiezersuitspraak terug mag komen, is zo gek nog niet.
Daarnaast heeft een nieuwe kiezersuitspraak zelden tot nieuwe politieke stabiliteit geleid. Laten we het beëindigen van Paars II – waar de regering verantwoordelijkheid nam voor het falen in Srebrenica – even voor wat het is, staat het vallen van het Kabinet Balkenende I bij.
Met de volstrekt disfunctionerende LPF-fractie viel inderdaad niet te regeren, maar laten we nou niet doen alsof er na die verkiezingen een politiek stabiele periode is ontstaan. Na het falen van Balkende I in 2003 duurde het ruim tien jaar voordat er weer een kabinet de hele rit uit zat. Sterker, ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat men in het tweede kabinet Balkenende het liefst twee jaar later óók al de stekker er uit had getrokken maar terecht bang was voor extra politieke instabiliteit. Pas toen het tweede kabinet Rutte na een paar keer een meerderheid te hebben verloren over zijn schaduw heen stapte en een níet de stembusgang maakte, trad de relatieve politieke stabiliteit van nu weer toe.
Had de politiek niet beter afgeweest als CDA en VVD na het opzeggen van de samenwerking met LPF ook toen met een herformatie hadden moeten beginnen? Wellicht had het een stabieler want immers voorzichtiger kabinet opgeleverd dan alleen met D66 na de verkiezingen van 2003. Sterker, ik meen dat bij de gevallen kabinetten van de periode 2003 tot 2012 elke combinatie van vóór nieuwe verkiezingen interessanter was geweest dan die van erna.
Juist de dwang om er met elkaar uit te komen, hoort bij de parlementaire democratie. Het als is een stok achter de deur een zekering voor goed democratisch overleg. Een Kamer, of gemeenteraad, die vaker de kiezer kan vragen zijn uitspraak te herzien, vraagt ook nooit het vertrouwen dat ze deze kiezer goed kunnen vertegenwoordigen.
En wat de gemeenteraad van Bergransel betreft: ik vraag me af of de raad ook daar met nieuwe verkiezingen is geholpen. Niet alleen omdat deze pas ver na de deadline voor de nieuwe begroting kunnen worden georganiseerd — en de gemeente tot die tijd op slot zit. Ook niet omdat nieuwe verkiezingen waarschijnlijk niet zoveel aan de raadssamenstelling zal veranderen; mensen vinden immers wat ze vinden.
Maar ook niet omdat nieuwe verkiezingen niet slechts alleen maar over deze begrotingsperikelen gaan. Ze gaan ook over zaken die niet tot het begrotingsconflict behoren. Speeltuinen of verkeerscirculaties. Tegenprestaties voor uitkeringsgerechtigden of het imago van de lokale overheid. En over de poppetjes, want verkiezingen gaan nog steeds over mensen.
Als de raad van Bergransel écht de burger wil betrekken bij dit dilemma, zou een referendum beter passen. Gemeentelijk heeft men die optie. En misschien moet men in Den Haag ook eerst maar eens voor de landelijke politiek die omissie aanpakken, in plaats het de lokale democratie weer eens een stukje moeilijker te maken.
Dit artikel verscheen op 6 november 2019 in Binnenlands Bestuur.
Hoe zal zij of hij antwoorden op deze politieke strikvraag? Want er zijn heel veel foute antwoorden mogelijk. ‘Ja’ luidt het begin in van een lange lijst, zo niet een litanie, van de al dan niet gepercipieerde missers van de betrokken wethouder. ‘Nee’ zal ontegenzeggelijk leiden tot een triomfantelijk ‘Zie je wel!’ van de vraagsteller, waarna de politieke grill pas echt aangaat. En ‘Misschien’ geeft het beeld van een bestuurder die het niet weet en hoe kun je dan in hemelsnaam in control zijn? Waarmee in control zijn impliciet synoniem wordt verklaard met onder controle hebben.
Wat is dat dan, in control zijn? Een gemeente die in 2030 klimaatneutraal wil zijn en daar in 2019 voor het eerst anderhalve medewerker voor vrijmaakt, is niet in control. Een gemeente die honderden woningen gerealiseerd wil hebben in 2022 (niet toevallig een verkiezingsjaar) en daar niet serieus in investeert, is niet in control. En een gemeente die beweert adequate zorg te zullen leveren aan inwoners die het nodig hebben, maar vasthoudt aan het principe dat het budget leidend is, is ook niet in control.
In control zijn is realiseren wat je belooft, binnen het aangevraagde krediet én binnen de tijd die je daarvoor afspreekt. Gemeenten en provincies hebben een maatschappelijke taak. Ze hebben de taak om, met belastinggeld, maatschappelijke opgaven tot een goed einde te brengen. Gemeenteraden en Provinciale Staten hebben de dure plicht om daar, in naam van hun inwoners, keuzes in te maken. Welke maatschappelijke opgave geven wij prioriteit? Wat willen we gerealiseerd zien? Wanneer is het af? Wanneer zijn wij tevreden? En dan: hoeveel tijd nemen wij daarvoor? En wat mag dat kosten? We noemen dat ook wel kaders. En ‘in control zijn’ is niets meer en niets minder dan binnen de kaders blijven.
En als dat niet lukt? De wereld is niet statisch en geen enkele wethouder of gedeputeerde heeft een kristallen bol die toekomst met zekerheid voorspelt. Een wethouder die tijdig, of desgevraagd, aan de raad meldt dat de beoogde maatschappelijke opgave met alle kwaliteitseisen die eraan gesteld zijn niet gehaald gaat worden binnen de tijd en het aangevraagde krediet, is dus heel erg in control. Hoe vervelend de boodschap ook is.
Feitelijk meldt de bestuurder dat hij niet aan de – door het hoogste orgaan meegegeven! – kaders kan voldoen. En dan is er dus een debat nodig over het aanpassen van de kaders. De tijd is aangebroken om nieuwe politieke keuzes te maken. Handhaven we het budget? Wat betekent dat voor de kwaliteit die we van het resultaat verwachtten? Hoeveel langer mag het duren? En wat betekent dat voor andere opgaven?
Kijkt u nu eens naar uw eigen begroting. Staat daar duidelijk in wanneer raad of Staten tevreden zijn? Of staat er vaagtaal á la ‘de gemeente verbindt, ondersteunt, verlaagt drempels en stimlueert’ en daartoe ‘inzet op een sterke lokale ondersteuningsstructuur’? Heeft u daar een stevig debat over gevoerd? Staat er duidelijk in wanneer het af is? En binnen welk door de raad afgegeven krediet de opgave gerealiseerd wordt?
Terug naar het antwoord op die politieke strikvraag. Zoals we hebben gezien is in control-zijn blijvend kunnen sturen op het verband tussen resultaat, tijd en geld. Die kaders heeft de raad het college meegegeven en vereist daarmee een heldere en constante wisselwerking tussen college en raad.
En daarmee is het enige goede antwoord op de vraag of de wethouder wel in control is, de wedervraag ‘Wat vindt u zelf? Welke van de kaders zou ú willen aanpassen?’
Michiel van der Eng is senior trainer en specialist gemeentefinanciën bij het Periklesinstituut. Maandelijks schrijft hij de column #hetgaatnietovergeld voor Binnenlands Bestuur. Deze column verscheen daar op 30 oktober 2019.
Maar liefst 15 fracties in Zaanstad — en het is niet eens een record. Maar ook in Emmen, Maastricht, West-Betuwe, Ooststellingwerf, Velsen, Den Helder, Sluis, Gouda… En natuurlijk de Tweede Kamer. NRC liep de afsplitsingen eens langs. ‘Het tweede jaar is altijd woeliger, zegt John Bijl. ‘De eerste begroting wordt behandeld en dan moeten vage plannen ineens concreet worden.’
Als er geen nieuws is, moet je het maken. Het lijkt de enige motivatie te zijn geweest voor het ANP om een nieuwsbericht te schrijven over de voordracht van Ronald van Meygaarden als burgemeester van Boxtel. Waarschijnlijk weinig geprikkeld door de zoveelste burgemeestersvoordracht verzon een overijverige auteur er maar even wat zinnen bij. De aanleiding leek alleraardigst; Van Meygaarden was eerder lijsttrekker van de relatief nieuwe politieke beweging Code Oranje. Niet alleen leidde deze constatering tot onjuiste conclusies in het ANP-bericht; erger is dat deze fouten en verzinsels schadelijk zijn voor het ambt burgemeester. Gerenommeerde media zoals NOS, Binnenlands Bestuur, Brabants Dagblad en zelfs TPO namen dit nepnieuws zonder het te corrigeren over.
Dit zijn de fouten. Met dank aan TPO voor het screenshot van het ANP-bericht.
Het ANP-bericht met de fouten
(1) Partijen leveren geen burgemeesters, gemeenteraden leveren burgemeesters. Na een sollicitatieprocedure is het een vertrouwenscommissie van de gemeenteraad (met daarin leden van deze raad) die de gesprekken voert met de kandidaten die ‘doorgaan naar de tweede ronde’.
In die gesprekken is de partij-affiliatie eigenlijk geen onderwerp van gesprek. Een nieuwe burgemeester vertelde me laatst dat zijn partijlidmaatschap tot zijn aangename verrassing helemaal niet aan de orde is geweest. Een ander vertelde me dat het wel was besproken, maar met de vraag waarom hij een lange tijd geen lid meer was geweest van een politieke vereniging. Uit nieuwsgierigheid waar deze periode van ogenschijnlijk verminderde periode van politieke participatie vandaan komt. De gesprekken over geschiktheid hadden verder niets met zijn partijlidmaatschap (of het gebrek eraan) te maken.
(2) De gemeenteraad is de enige die de kandidaat-burgemeester mág voordragen. Dus natúúrlijk stond de gemeenteraad achter de voordracht.
Na de sollicitatie-gesprekken draagt een vertrouwenscommissie meestal twee kandidaten voor. In enkel geval heeft de vertrouwenscommissie de mogelijkheid daar een voorkeur bij uit te spreken, maar in de meeste gevallen worden de kandidaten als gelijkwaardig geschikt gepresenteerd. In een besloten vergadering vergadert de gemeenteraad als geheel over welke kandidaat de voorkeur geniet.
Ook in dat debat gaat het over voorkeuren en competenties. Is het wel de netwerker of verbinden die we wilden? In hoeverre staat deze kandidaat ‘met zijn benen in de samenleving’? Fracties die daar de partijkaart trekken, worden door hun collega’s snel gecorrigeerd.
Overigens is het opvallend (hoewel niet uniek) dat de gemeente zelf met het nieuws komt dat de uitslag ‘unaniem’ is. Daarmee schendt de gemeente eigenlijk zelf de geheimhouding die hoort bij de burgemeestersprocedure.
(3) Een juiste formulering, Code Oranje zal er blij mee zijn, maar de relevantie is er niet. Door deze tekst op te nemen, líj́kt het stuk te willen insinueren dat de burgemeester enige zeggenschap heeft over ‘het meer zeggenschap geven aan burgers’. Dat is niet zo. Een burgemeester heeft in de gemeentepolitiek weinig te vertellen. Sterker, iedere burgemeester die ooit met z’n tengels aan de inhoud zit – en iedere beginnende burgemeester maakt die fout wel een keer – wordt dat snel afgeleerd.
Ook de enige echte inhoudelijke politieke portefeuille van de burgemeester – openbare orde en veiligheid – laat weinig ‘burgerbetrokkenheid’ toe. Het gaat meestal om bevoegdheden die een spoedig besluit vragen: noodbevelen, intrekken van horeca-vergunningen en uit huis plaatsingen. Geen dingen die je via een referendum regelt.
(4) Burgemeesters worden ‘door de Kroon’ benoemd, en niet — zoals hier staat – door de Koning. De Kroon is een pars-pro-toto voor de regering, dus inclusief Ministers. De Koning zet slechts zijn handtekening.
(5) Daarnaast is het sinds de regeling dat de gemeenteraad een kandidaat voor het burgemeesterschap voordraagt nog nóóit voorgekomen dat de Kroon de voordracht niet volgde.
Zo bezien mag ANP wel eens investeren in kennis van burgemeestersbenoemingen, en misschien wel van heel het gemeenterecht. Daarmee zou deze averij voorkomen moeten worden.
Want dat is het: averij.
De insinuatie dat de politieke kleur of het netwerk relevanter is geweest dan de capaciteiten slaan een schaduw op de start van het burgemeesterschap. Het levert verwachtingen op die een nieuwe burgemeester met zijn beperkte politieke verantwoordelijkheden nooit waar kan maken. Femke Halsema weet er alles van. Door haar partijlidmaatschap werd gehoopt op, of gevreesd dat de burgemeester wel even in de hoofdstad ‘duurzaamheid op de agenda zou zetten’ — terwijl een burgemeester maar weinig over de politieke prioriteiten te vertellen heeft. En nog steeds wordt door de gemeenteraad of het college verzonnen beleid haar in de schoenen geschoven.
Daarnaast is het voor de kandidaat zélf niet eerlijk. Terwijl Van Meygaarden in zijn sollicitatie bij de vertrouwenscommissie gewoon liet zien dat hij de beste was, ziet men buiten de raad reden om te twijfelen of het toch niet kartel-argumenten waren die hem burgemeester maakten. Zo wordt met het idee van partijbenoemingen allerlei samenzweringstheorieën over de macht van politieke verenigingen gevoed — en blijft de gedachte bestaan dat ‘politiek een groot complot is tegen gewone sukkels,’ zoals Jan Blokker het ooit verwoorde.
Een correctie van ANP lijkt me op z’n plaats, én een excuus aan alle media die het overnamen. Net als felicitaties aan Van Meygaarden. Ik weet zeker dat inwoners en anderen snel snappen dat hij deze voordracht op eigen merites heeft bereikt.
Een versie van dit artikel verscheen eerst op TPO.
Waarom vertrok de burgemeester nu precies? Het antwoord blijft voorlopig een mysterie. De opgestapte burgemeester en de gemeenteraad weigeren uitleg wat de ‘directe werkomgeving’ waar de Bouwman op doelde nu precies betekent. De gemeenteraad laat niets los, de woordvoerder zegt de personen niet te willen beschadigen.
‘Ik begrijp dat de persoon in kwestie moet worden beschermd,’ zegt John Bijl tegen De Stentor. Toch heeft dit invloed op het vertrouwen in de overheid. ‘Bij een vergadering over een persoon moet iemand zich ook veilig voelen om te zeggen wat diegene wil zeggen. De gemeente is echter ook verantwoording schuldig richting de bevolking.’ Nu niets zeggen leidt alleen maar speculatie in de hand, denkt Bijl. ‘Er gaan roddels rond en geruchten hebben een samenleving nooit beter gemaakt.’