In Dronten wil de gemeente op meerdere locaties huisvesting realiseren voor in totaal ruim zevenhonderd arbeidsmigranten. Veel omwonenden werden pas laat geïnformeerd. Volgens de gemeente komt er nog een participatietraject, maar dat begint pas na de besluitvorming in de raad. Verwarrend? Dat is het voor veel inwoners wél.
Toch is de gang van zaken niet ongebruikelijk, zegt John Bijl van het Periklesinstituut. ‘Zulke plannen beginnen meestal met een voorstel van het college aan de raad’, legt hij uit. ‘Dat wordt eerst besproken in beeldvormende of commissievergaderingen. Daar stellen raadsleden vooral verkennende vragen. Daarna volgt het oordeel, en pas aan het eind het besluit.’
Wie als inwoner echt invloed wil uitoefenen, doet er goed aan zich vroeg te melden. ‘Meestal ligt er dan al een conceptvoorstel’, zegt Bijl. ‘Maar dan is er nog ruimte om raadsleden mee te geven wat je belangrijk vindt. Die kunnen daar in de verdere behandeling rekening mee houden.’
Dat vraagt wel om timing én toegankelijkheid. In Dronten ontdekten buurtbewoners het bestaan van de plannen pas via een nieuwsbericht. ‘Ik ben automonteur, ik zit helemaal niet in de materie van de gemeente of politiek’, zegt inwoner Eric Velstra. ‘En het staat allemaal heel moeilijk beschreven.’ Griffier Erwin Geldorp herkent het probleem. ‘Het is best lastig om op het juiste moment te zien dat er een voorstel wordt aangeboden waar jij iets van vindt.’
Vanaf 1 januari 2024 verandert de wetgeving: de nieuwe Omgevingswet verplicht gemeenten om inwoners eerder te betrekken bij plannen voor de leefomgeving. Maar hoe dat precies gebeurt, verschilt per gemeente. ‘We zijn er al jaren mee bezig’, aldus Bijl. ‘De wet verplicht vroegtijdige participatie, maar het succes ervan hangt vooral af van hoe gemeenten dat in de praktijk invullen.’
In Dronten hoopt de griffie dat inwoners de weg naar de raad weten te vinden. ‘De raad zit er voor álle inwoners’, zegt Geldorp. Het helpt dan wel als die inwoners op tijd weten wanneer en waar hun stem verschil kan maken.
Bijl wijst erop dat onervaren volksvertegenwoordigers vaak blijven steken in abstracte termen als ‘menselijke maat’ of ‘goed bestuur’, terwijl ervaren politici beter kunnen verwoorden wat beleid moet opleveren. ‘Fracties die elkaar nog niet kennen, moeten eerst leren samenwerken voordat ze als politieke eenheid effectief kunnen opereren. Dat vraagt training en begeleiding – en een goede aanvoerder.’
Ook Eerste Kamerlid Ilona Lagas (BBB) ziet het belang van teamvorming. ‘We hebben vóór installatie een teambuilding georganiseerd, en binnen onze fractie commissies gevormd. Politiek is samenwerking, ook – of juist – als je inhoudelijke kennis al meebrengt.’ Ervaring is niet alleen een kwestie van jaartallen, stelt Lagas. ‘Ook als je buiten Den Haag veel ervaring hebt, moet je leren hoe de Kamer werkt. En fouten maken hoort erbij.’
Politiek verslaggever en Volkskrant-redacteur Ariejan Korteweg nuanceert de zorg. ‘De Kamer is nu representatiever dan ooit. Minder hoogopgeleid, meer praktisch geschoolden, meer mensen met een echte baan achter de rug. Dat is winst.’ Tegelijkertijd waarschuwt hij voor kennisleemtes op belangrijke dossiers. ‘Zonder diepgaande expertise op bijvoorbeeld digitalisering, veiligheid of wetgeving wordt de Kamer afhankelijker van externe adviseurs en lobbyisten. En dat maakt haar kwetsbaar.’
Het politieke werk is en blijft een ambacht. Bijl: ‘Democratie draait niet alleen om idealen, maar ook om uitvoering. Wie in de Kamer zit, moet beleid kunnen maken én controleren. Een frisse blik is welkom, maar ervaring maakt het verschil.’
Veel nieuwelingen in de Tweede Kamer: ‘De Kamer is nog nooit zo onervaren geweest’ (6 december 2023)
In de uitzending valt op hoe moeilijk mensen het vinden om een keuze te maken. ‘Het is tegenwoordig veel harder werken om kiezer te zijn’, aldus John Bijl. ‘Waar je vroeger in een zuil zat en je stem een automatisme was, moet je je nu echt verdiepen. En dat vraagt veel van mensen die al druk genoeg zijn.’ Dat is vooral in Rotterdam een probleem: de stad scoort traditioneel laag bij verkiezingsopkomst.
De uitzending maakt inzichtelijk waarom dat zo is. Veel Rotterdammers voelen zich niet gehoord, en zien hun zorgen niet terug in Den Haag. ‘Wat ik vooral hoor, is dat mensen weten wat ze belangrijk vinden – armoede, wonen, bestaanszekerheid – maar zich niet herkennen in de politieke cultuur’, vertelt verslaggever Rachid Benhammou. ‘De manier waarop politici met elkaar omgaan schrikt af.’
Daar zit volgens Bijl een belangrijke les voor de politiek. ‘Ongeveer een kwart van de mensen die niet stemmen, zegt dat ze afhaken vanwege het gedrag van politici. Als ze het vragenuurtje aanzetten en ze zien alleen maar getrek en ellebogenwerk, dan haken ze af. Niet omdat ze het niet belangrijk vinden, maar omdat ze zich niet vertegenwoordigd voelen.’
Hoe dan wel? Bijl raadt aan niet alleen te stemmen op programma’s, maar juist ook op mensen. ‘Je stemt op kandidaten die voor jou het werk moeten gaan doen. Volg ze op sociale media, kijk wat ze eerder gedaan hebben, en praat erover met mensen in je omgeving.’ Democratie, besluit hij, is geen solospel. ‘Niet alleen de Tweede Kamer moet het goede voorbeeld geven. Ook thuis, op straat, in de kroeg begint de dialoog.’
De prioriteiten van de Zuid-Hollandse kiezers liggen voornamelijk bij wonen en de betaalbaarheid van levensonderhoud, gevolgd door asiel en migratie, natuur en klimaat, en gezondheidszorg. Economie, verkeer en vervoer worden als minder belangrijk beschouwd, met de toekomst van de luchtvaart helemaal onderaan de lijst.
John Bijl van het Periklesinstituut merkt op dat sommige genoemde onderwerpen, zoals zorg en asielbeleid, buiten de directe invloedssfeer van de provincie vallen. Hij wijst erop dat de aandacht voor landelijke politici en thema’s de focus op provinciale kwesties, zoals openbaar vervoer en energietransitie, overschaduwt.
Het onderzoek toont ook aan dat inwoners van Zuid-Holland hun provinciale politiek een magere 5,5 als rapportcijfer geven. Bovendien kan de overgrote meerderheid geen namen noemen van Statenleden, gedeputeerden of de commissaris van de Koning. Volgens Bijl draagt de sterke positie van grote steden als Den Haag en Rotterdam, die nauw samenwerken met omliggende gemeenten, bij aan de beperkte zichtbaarheid van de provincie voor de inwoners.
Waar Dijk pleitte voor een volledige gelijktrekking met de WW-regels voor gewone werkenden — ‘Het is niet uit te leggen dat politici het voor zichzelf beter regelen dan voor de mensen over wie ze beslissingen nemen’ — bracht Bijl juist in dat wachtgeld essentieel is voor de democratische rechtsstaat. ‘Het is een beschermingsmaatregel. Politiek is publiek werk, en het verlies daarvan is niet altijd vrijwillig.’
Volgens Bijl is het risico op reputatieschade en verminderde kansen op de arbeidsmarkt reëel. ‘We doen vaak een beetje lullig over oud-politici. Maar je staat met naam en toenaam in de krant en dat maakt je als sollicitant niet per se aantrekkelijker.’ Dijk erkende die zichtbaarheid, maar wees op de gemiddelde salarissen en netwerken van politici: ‘Ze redden zich wel. De regeling is te ruim.’
Aanleiding voor het debat was de ophef over Frans Timmermans, die wachtgeld ontvangt na zijn vertrek als Eurocommissaris terwijl hij lijsttrekker is voor GroenLinks–PvdA. Bijl wees erop dat de regeling voor alle oud-politici geldt, en het ingewikkeld wordt als je daar uitzonderingen voor gaat maken. ‘Dan wordt het willekeur.’
De vraag die blijft hangen: hoe zorgen we voor eerlijke regelingen voor politici zonder het publieke vertrouwen te ondermijnen? Of zoals Bijl het samenvatte: ‘De wachtgeldregeling is niet bedoeld als beloning, maar als vangnet. Precies zoals dat hoort in een fatsoenlijke democratie.’
Volgens badmeester Leo Holierhoek van zwembad De Meermin in Steenbergen is het vroegtijdig sluiten een domper. ‘We zouden graag langer open blijven, maar dat is praktisch en financieel niet haalbaar.’ Hij wijst op aflopende personeelscontracten, horeca-voorraden en de bestellingen van chloor. Bovendien brengt een verlenging extra kosten met zich mee. ‘Elke dag dat we langer open zijn, kost gemeenschapsgeld.’
Bestuurskundige John Bijl, directeur van het Periklesinstituut, benadrukt dat het openhouden van een zwembad een politieke en financiële afweging is. ‘Elke gemeente heeft te maken met begrotingstekorten. Water verwarmen, personeel inschakelen en horeca draaien kost geld. Een langer zwemseizoen betekent dat geld ergens anders vandaan moet komen.’ Daarnaast spelen juridische aspecten een rol, zoals vergunningen en mogelijke bezwaren vanuit de buurt.
Om het vertrek van Wopke Hoekstra op te vangen verhuist minister Hanke Bruins-Slot van Binnenlandse Zaken (BZK) naar het departement van Buitenlandse Zaken. De toch al te drukke minster Hugo de Jonge neemt naast zijn eigen Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening haar portefeuille over. Hij krijgt open overheid, de verkiezingen én de zorg voor gemeenten erbij.
Logischer was wellicht om de staatssecretaris op dat departement te vragen ‘door te schuiven’. Maar vermoedelijk wilde het CDA-smaldeel er niet aan om deze ministerspost aan D66’er Alexandra van Huffelen over te laten. En dus mag De Jonge BZK ‘erbij’ gaan doen. Maar de portefeuille van De Jonge bevat woningbouw en de Omgevingswet. Beide zijn grote en complexe dossiers waar veel politieke en bestuurlijke aandacht voor nodig is.
De minister is al druk, terwijl er op BZK genoeg moet gebeuren, vooral voor gemeenten. Door alle decentralisaties en rijksbezuinigingen loopt het gemeenten bestuurlijk en financieel over de schoenen.
Gemeenten hebben de komende jaren miljarden tekort. Nu al is helder dat gemeenten in 2026 gezamenlijk drie miljard tekort komen. Vanwege een herschikking van het Gemeentefonds waar het kabinet maar niet over besluit. Op jeugdzorg oordeelde een rechter in arbitrage dat gemeenten jaarlijks ruim anderhalf miljard tekort komen. Gemeenten durven nu al haast geen meerjaarlijkse plannen te maken.
Ziet het kabinet die zorgen? Met weer een wissel komt het niet zo over. In elk van de kabinetten-Rutte werd de minister van BZK al tussentijds vervangen. De Jonge is maar liefst de zevende minister in tien jaar tijd. Hoewel BZK vanwege de coördinerende en faciliterende rol voor lokale overheden weleens het ‘moederdepartement’ wordt genoemd, druipt de moederliefde er niet vanaf.
Dit artikel verscheen eerst in NRC.
Het lijkt een leuk grapje. ‘RoodGroen laat het verkiezingsprogramma wel gewoon doorrekenen door het CPB,’ meldde gefingeerd Kamerlid Mira Ornstein op X (voorheen Twitter). ‘Sterker nog,’ schreef ze, ‘we hebben vorig jaar al gevraagd wat we in moeten vullen voor de beste uitkomst.’
De fictieve politieke partij RoodGroen, met als voorvrouw Mira Ornstein, is een bedenksel van cabaretière Femke Lakerveld. Een persiflage, niet alleen op de maar al te echte samenwerking tussen GroenLinks en de PvdA, maar op z’n best op de hele politiek. En soms nodig, toen SP en BBB meldden hun programma niet te laten uitrekenen, leek de kritiek daarop zelf haast een karikatuur.
Programmadoorrekeningen zijn een service van het Centraal Plan Bureau. Het CPB ondersteunt de overheid door prognoses te maken. Over marktontwikkelingen, en de effecten van beleid. Sinds 1986 biedt het CPB ook die mogelijkheid aan politieke partijen. Ze rekenen uit wat de economische effecten zijn van hun verkiezingsprogramma’s. Sympathiek van het CPB en superhandig voor politieke partijen. Maar zoals als de meeste goede bedoelingen heeft het doorrekenen van een verkiezingsprogramma een keerzijde.
Allereerst zijn verkiezingsprogramma’s helemaal geen beleidsvoorstellen. Helaas presenteren politieke partijen hun programma’s alsof dat wel zo is. Kijk maar eens goed naar de formulering. De meeste verkiezingsprogramma’s zijn gek genoeg geschreven in de Voltooid Toekomende Tijd, terwijl op z’n mildst nog maar een idee is. ‘We versterken de kaders waarbinnen het bedrijfsleven moet werken,’ staat er in het laatste verkiezingsprogramma van D66, terwijl de onderhandelingen met VVD, CDA en ChristenUnie nog niet op het punt stonden te beginnen. Laat staan dat er een concreet beleidsvoorstel is waar andere fracties in de Tweede en Eerste Kamer ook nog iets over te zeggen hebben.
In een pluriforme en duale democratie als de onze wordt beleid pas na de verkiezingen geformuleerd. Eerst in een betrekkelijk vaag tot enorm vaag coalitieakkoord (het liefst op hoofdlijnen!) en daarna door de te benoemen ministers en staatssecretarissen in een regeringsverklaring.
Na die drie stappen is er vast nog wel iets te zien van de ideeën en idealen van een verkiezingsprogramma, maar van de doorrekening zie je zelden iets terug. Dingen veranderen in uitvoering, of vallen samen met andere doelstellingen van andere fracties. Zo gaat dat in een coalitiedemocratie.
Hoewel het door pers en politiek wel zo wordt gepresenteerd bieden de CPB-doorrekeningen de kiezer helemaal geen zekerheid. Verkiezingsprogramma’s geven onmisbare informatie waar politieke partijen voor staan en naar streven, maar in de loop van de geschiedenis is er nog nooit een partijprogramma een-op-een uitgevoerd. Niet totdat een partij bij de verkiezingen 76 zetels haalt.
Daar hoort bij dat verkiezingsprogramma’s an sich niet uit te rekenen zijn. Neem het zinnetje uit het programma van D66 hierboven, of deze van de VVD. ‘Vereenvoudigen en verruimen van de werkkostenregeling zodat mkb’ers meer in hun personeel kunnen investeren,’ schreven de liberalen. Elke econoom heeft meteen duizend vragen. Hoeveel vereenvoudigen? Op welke termijn? Hoe waarborg je dat?
En dat is precies wat het CPB doet. Nadat de verkiezingsprogramma’s zijn ingestuurd vindt er druk verkeer plaats tussen de economen en programmaschrijvers. Regelmatig wordt er dan aan de uitvoeringspassages gesleuteld om de plaatjes er beter uit te laten zien. Programmaschrijvers voegen nog een maatregel toe, of laten er een af, om er voor te zorgen dat het eindresultaat beter wordt. Niet in de laatste plaats om potsierlijk te doen als of de CPB-doorrekening een keurmerk is.
De gesprekken tussen de doorrekenaars en de partijen zorgen ervoor dat er iets door te rekenen valt, maar met iets wat niet in het verkiezingsprogramma stond. In die zin levert de CPB-doorrekening dus valse informatie. En het doet voorkomen dat een verkiezingsprogramma op één allerbeste manier kan worden gerealiseerd. Terwijl de beleidskeuzes die moeten worden gemaakt om bepaalde idealen te bereiken – duidelijke regels voor het mkb, meer investeren in personeel – op verschillende manieren kunnen worden bereikt. In dit geval zelfs op manieren die elkaar uitsluiten óf elkaar juist versterken.
Toegegeven, de doorrekeningen van het CPB bieden wel een realiteitstoets. Het voorkomt, plat gezegd, dat partijen gratis bier beloven — al hield de doorrekening niet tegen dat VVD-lijsttrekker Mark Rutte in 2012 tóch iedereen 1.000 euro beloofde. Maar juist deze discussie hoort niet in de op partijburelen met rekenmachientjes van het CPB te worden gevoerd, maar in het openbaar verkiezingsdebat. ‘Hoe dan?’ Is een fantastische vraag aan een politicus. Nog een betere is ‘Waarom?’. En een stuk interessanter dan het wedstrijdje wanneer de programma’s langs de liniaal van het CPB zijn gelegd.
Verkiezingsprogramma’s zijn op hun eerlijkst wanneer ze een stapel moties zijn; ze beschrijven de gewenste bestemming, niet de uit te zetten koers. Laat dus ook de CPB-berekeningen maar voor wat ze zijn: een advies aan partijen, zonder ze te publiceren. Zodat de verkiezingen zich kunnen concentreren op politiek in plaats van minutieuze uitvoerbaarheid. En niet onbelangrijk: recht doen aan onze parlementaire politiek en het duale stelsel.
Een versie van dit artikel verscheen op 16 augustus 2023 op Binnenlands Bestuur.
Volgens bestuurskundige John Bijl van het Periklesinstituut is het belangrijk te beseffen dat een raadslid niet zomaar uit de gemeenteraad kan worden gezet. ‘De enige die kan besluiten dat Stulp moet opstappen, is Stulp zelf.’ In tegenstelling tot wethouders, die door de gemeenteraad naar huis kunnen worden gestuurd, zijn raadsleden direct door de kiezer gekozen en kunnen zij hun zetel behouden zolang zij dat willen. ‘Zelfs als hij een gevangenisstraf krijgt, kan hij mogelijk weer terugkeren als raadslid. In Nederland werkt het zo dat, als je je straf hebt uitgezeten, je weer gewoon lid bent van de samenleving.’
Bijl benadrukt dat deze situatie raakt aan een breder dilemma in de lokale politiek. ‘De positie van raadsleden is bijzonder. Ze dragen de verantwoordelijkheid om de gemeente te besturen, maar er is geen mechanisme om hen tot aftreden te dwingen bij grensoverschrijdend gedrag.’
Bijl is geschrokken van het gedrag van Stulp. ‘Dit is niet wat je verwacht van raadsleden, überhaupt niet van mensen. Maar raadsleden worden geacht zich nog nobeler te gedragen. ‘Hij wijst erop dat politieke partijen wel kunnen besluiten iemand uit de fractie te zetten, maar dat dit niets verandert aan de raadszetel zelf. ‘Zolang iemand ervoor kiest om te blijven, behoudt hij of zij stemrecht in de raad.’
‘Juridisch valt haar niets te verwijten,’ zegt Werner de Jong. Zijn fractiegenoot Riene Verburgh stapte onlangs uit de fractie. Zonder dat zij er een duidelijke reden voor kan geven. Met een brief aan de Tweede Kamer vraagt hij om aanpassingen in de wet.
Een ‘kansloze zaak’ denkt John Bijl van het Periklesinstituut. ‘De Kieswet biedt een politieke partij geen mogelijkheden om een lid te dwingen zijn zetel op te geven.’ Deze wet is er om er voorkomen dat partijen gekozen volksvertegenwoordigers iets kunnen afdwingen, legt Bijl uit.
Volgens De Jong blijft er een groot gevaar. In het huidige bestel kan iemand bij een vereniging zich op de kieslijst kan laten zetten met de intentie om daarna voor zichzelf te beginnen. Daarom moeten partijen juist beter opletten wie ze op de lijst zetten, vindt Bijl. ‘Het loont om een beetje research te doen naar de personen die partijen op hun lijst zetten,’ zegt hij. ‘Werving, selectie en opleiding van mogelijke kandidaten is zo ongeveer de primaire taak van een politieke vereniging.