‘Er hebben zich vijf mensen aangemeld als inspreker,’ zegt Lennart van der Plas. ‘Meesprekers,’ corrigeert hij zichzelf. De gemeenteraad van Katwijk bespreekt vanavond een erfgoedplan. Van der Plas zit de commissievergadering voor. Een informatieve sessie over een stukje geschiedenis dat, zo te horen, een lange toekomst tegemoetgaat.
Eerst even een weetje: ooit was Katwijk een Romeinse grenspost. Hier liep de Limes tot aan de Noordzee, en deze is inmiddels Werelderfgoed. In Katwijk zijn ze trots op dat stukje verleden. Het college stelt voor om het erfgoed samen met andere initiatieven te huisvesten in een cultureel centrum. De commissie buigt zich over een uitgewerkt plan.
De eerste meespreker vertegenwoordigt een stichting die plasticafval opruimt. ‘Elke minuut wordt er één volle vrachtwagen plastic in de oceaan gedumpt,’ zegt ze. Het plan is om in het pand een kennis- en bezoekerscentrum te huisvesten. ‘We zouden het Nationaal Plasticsoepcentrum kunnen worden.’ De totale kosten zijn fors, vindt Arie van Rooijen (DURF). ‘Ik denk dat het met minder kan,’ zegt de meespreker.
‘Ik wil de gemeente complimenteren voor de daadkracht,’ begint de tweede meespreker. Hij vertegenwoordigt de werkgroep rond het Romeinse erfgoed. ‘De gemeente heeft daadkracht getoond bij de parkeergarage,’ vindt hij. ‘Diezelfde visionaire aanpak moet ook worden getoond bij het ontmoetingscentrum.’
‘De 32 miljoen kun je ook gebruiken voor een sporthal,’ vindt Jaap Haasnoot (KiesKatwijk). ‘Op sport gebeurt al veel, op erfgoed heel weinig,’ vindt de inspreker. ‘In 2023 moest de gemeente 450.000 euro bijleggen,’ herinnert Irene van der Plas (CDA) zich. Nu is dat bedrag weg. ‘Er zijn fondsen,’ legt de inspreker uit. ‘U schreef dat het aantal fondsen is afgenomen,’ reageert Van der Plas. ‘Er is nog voldoende ruimte bij incidentele fondsen,’ vertelt de inspreker.
Ook het Natuurcentrum Katwijk zou in het centrum moeten komen. ‘Het wordt een plek van educatie en verwondering,’ zegt de derde inspreker. ‘Zijn de schattingen voor de bezoekersaantallen realistisch?’ vraagt Tijmen de Vries (PvdA). ‘De 40.000 uit het rapport vind ik conservatief,’ luidt het antwoord.
Waarom moeten meesprekers het voorstel van de wethouder verdedigen?
Het begint een beetje op het tv-programma Dragon’s Den te lijken. Waarom moeten deze meesprekers het voorstel van de wethouder verdedigen? Bij nota bene het hoogste orgaan van de gemeente, dat zelf opdracht moet hebben gegeven voor het uitwerken van dit plan — al was het maar met stilzwijgende instemming.
De vierde meespreker van het Katwijks Museum had liever gezien dat het plan voor het Limes-centrum deel uitmaakte van een bredere visie op cultuur en erfgoed. ‘Het Limes-centrum zou moeten voortvloeien uit het museale veld,’ vindt ze. Maar die visie is er niet. ‘We moeten voor de zomer een go-or-no-go-besluit nemen,’ pruttelt Dirk Remmelzwaal (SGP). De provincie heeft een deadline gesteld voor cofinanciering. Maar de visie komt pas in 2026, weet Irene van der Plas. ‘In de stukken staat dat Katwijk een onduidelijk cultureel imago heeft,’ zegt Arie van Rooijen. ‘Wij praten al jaren met de gemeente over een visie,’ zegt de meespreker.
Na twee uur constateert voorzitter Van der Plas dat de wethouder nog niet aan het woord is geweest. ‘Ik denk dat we nog een informatiesessie nodig hebben.’ Meer open kan een deur niet zijn. ‘We zijn er al heel lang mee bezig,’ murmelt wethouder Jacco Knape. ‘Waarom is het dan de eerste keer dat de raad hierover spreekt?’
Die vraag lijkt inmiddels retorisch te zijn geworden. Een vondst, ongetwijfeld — maar wel van een veel te late opgraving. Alsof iemand aan het eind van het proces de kaderstellende rol van de raad heeft opgegraven. En haar na de vergadering tentoonstelt.
Deze column verscheen op 23 juni 2025 bij Binnenlands Bestuur.
De Mystery Burger zit elke week op een willekeurige publieke tribune bij een gemeente of provincie. Elke maandag doet hij in Binnenlands Bestuur verslag van de kwaliteit van de besluitvorming en het overleg. Donderdags verschijnt de column ook als nieuwsbrief via Substack — met extra reflecties en tips voor raadsleden, burgemeesters, voorzitters en griffiers.
Wil je de column mét tips wekelijks in je inbox? Abonneer je dan hier.
Een debat dat begint met stevige bezwaren en eindigt in instemming — dat kan natuurlijk. Maar in Rucphen gebeurde het grotendeels buiten het zicht van de publieke tribune. Wat vooraf ging aan het raadsbesluit over de nieuwbouwlocatie voor basisscholen Sint Martinus en Expeditie, riep na afloop vooral vragen op.
Wethouder René Lazeroms had ingezet op nieuwbouw naast het Munnikenheide College. Tijdens het openbare debat klonken daarover forse twijfels bij CDA, PVV en RVP. De locatie was volgens hen niet zonder risico’s: grondposities, bezwaren van omwonenden en verkeersveiligheid gaven aanleiding om voorlopig nog geen knoop door te hakken.
Na een schorsing van drie kwartier — langer dan het openbare debat zelf — stemden de fracties alsnog in met het voorstel van de wethouder. Wat hun standpunt veranderde, bleef onduidelijk voor de aanwezigen.
Volgens John Bijl, directeur van het Periklesinstituut, hoeft dat niet per se verkeerd te zijn: ‘Een schorsing is een pauzeknop in een vergadering. Handig en normaal als er behoefte is aan extra overleg, aan vrijuit kunnen spreken.’ Maar, zegt hij: ‘Als zo’n schorsing je op andere gedachten brengt, is het wel de bedoeling dat je daarna duidelijk maakt waarom. De rol van de raad is niet alleen om wát besloten is te laten zien, maar ook welke afweging eraan vooraf ging.’
Delft heeft het opnieuw voor elkaar: na Marja van Bijsterveldt verwelkomt de stad binnenkort met Alexander Pechtold alweer een voormalig minister als burgemeester. Toeval is het allang niet meer. Achter het succes van deze aanstellingen schuilt een combinatie van bestuurlijke ambitie, strategisch lobbywerk én het imago van de stad.
Maar het draait niet alleen om naam en faam. Volgens John Bijl, directeur van het Periklesinstituut, zocht Delft vooral iemand die op niveau mee kan in de regionale dynamiek: ‘Delft wilde een bestuurder die zich binnen de metropoolregio niet makkelijk onder de tafel laat lullen.’ Dat Pechtold oud-minister is, is geen diskwalificatie – maar ook geen doorslaggevend argument. ‘Zijn benoeming zegt meer over zijn kwaliteiten als bestuurder dan over zijn ministerschap’, aldus Bijl.
Delft is geen doorsneegemeente. De stad heeft een eigen plek binnen de metropoolregio, een internationale universiteit, een historisch profiel én bestuurlijk aanzien. Dat maakt het aantrekkelijk voor kandidaten met een stevig cv, stelt ook oud-Kamerlid Bart Smals: ‘Iedereen kent de stad, dus het staat leuk op je cv om er te beginnen of af te sluiten.’
De vacature werd breed onder de aandacht gebracht, mede dankzij het netwerk van de vertrekkende burgemeester. In combinatie met een gezonde bestuurlijke cultuur en een solide ambtelijk apparaat maakt dat Delft tot een aantrekkelijke post — zélfs voor wie in Den Haag, Rotterdam of Amsterdam minder ver kwam. Volgens Bijl speelt ook mee dat het burgemeesterschap van een stad als Delft andere aspecten kent dat de grotere buren Rotterdam en Den Haag. De ligt de focus ligt toch meer op veiligheid. Ook van je eigen persoon. ‘Je krijgt te maken met veranderingen in je privéleven. In ieder geval het beveiligingscircus. In Delft is meer ruimte voor de romantiek: als je drie keer per week een demonstratie moet begeleiden, kom je minder snel toe aan het opspelden van een dingetje.’
Dat Delft met zorg, flair en strategie zijn burgemeester kiest, is nu wel bewezen. Wat dat betreft biedt de stad misschien wel een blauwdruk voor andere gemeenten die méér willen dan alleen een goede bestuurder.
‘Normaal zijn we wel voor mensen die willen investeren in onze gemeente’, legt Gijsbert van de Water (Verenigd West-Betuwe) uit. De gemeenteraad van West-Betuwe bespreekt mogelijke woningbouw op het landgoed Lingedijk. Van de Water is niet enthousiast. ‘Hier hebben we wat bedenkingen bij.’
Dat klinkt – hoe zal ik het zeggen – politiek correct. Van de Water heeft geen goed woord voor het plan over. ‘De bouwlocatie heeft een hoge maatschappelijke waarde,’ zegt hij. ‘Dat dreigt on-her-stel-baar aangetast te worden. Met voornamelijk dure woningen. ‘Woningbouw dient bij te dragen aan de behoefte van de bestaande bevolking, met nadruk op starters en goedkope woningen.’ Hij wijst op een eerdere uitspraak van de raad daarover. ‘Wij begrijpen niet hoe dit voorstel er door heen is gekomen,’ vindt Gert-Jan van Ochten (VVD).
‘Hoe kunnen we onze inwoners uitleggen dat dit plan voor woningen van een bepaald type doorgaat en andere initiatieven struikelen?’ vraagt Jos van Maanen (SGP). Het klinkt retorisch. Daarnaast vindt hij het voorstel ‘dun’. ‘Drie van de vijf criteria voor de ruimtelijke toetsing worden niet gehaald.’
Ad van Krieken (CDA) hekelt het participatiebeleid. ‘Er zou een inwonersavond komen; dat is niet gebeurd. Er zou een gesprek komen met de raad en de wethouder; dat is niet gebeurd.’ Van Krieken slikt even. ‘Het getuigt van zeer slechte, zorgwekkende situatie aangaande het functioneren van wethouder Hartman.’ Taal die je normaal in een motie van wantrouwen of op z’n minst afkeuring leest. ‘En van de dreigende taal van de wethouder over een mogelijke rechtsgang door de initiatiefnemer zijn we totaal niet gediend.’
‘De wethouder heeft op wat dreigende toon gepleit voor dit voorstel,’ zegt ook Petra van Kuilenburg (Leefbaar Lokaal Belang). Deze had benadrukt dat de initiatiefnemer naar de Raad van State zou stappen als hij z’n zin niet kreeg. ‘Wij zijn onaangenaam verrast door de brief van de projectontwikkelaar,’ voegt Renske de Zwart toe. In een brief noemde de ontwikkelaar de bijdrage van haar fractiegenoot ‘onfatsoenlijk en stuitend.’
‘De brief was beledigend en intimiderend,’ vindt De Zwart. ‘Wij denken dat er door medewerking van het college verwachtingen zijn gewekt,’ speculeert Linda van Willigen (ChristenUnie). Maar dat geeft geen rechten. ‘Het laatste woord ligt bij de gemeenteraad.’ Met slechts twee – on-onderbouwde – stemmen vóór, vaagt de raad het voorstel voor de villawoningen weg.
Dan maar het volgende agendapunt: een ontwikkelkader voor mogelijk 350 woningen in het dorp Deil. Het plan is nog in een vroeg stadium, maar enkele fracties willen met vier amendementen graag al iets meegeven. Gerard Kieviet (SGP) vindt dat er éérst een besluit genomen wordt over een ringweg om de nieuwe woningen bereikbaar te maken. Andrea Zierleyn (GroenLinks-PvdA) heeft liever geen vier woonlagen — en wil vastleggen dat de raad tijdens het afspraken met projectontwikkelaars kan gaan bijsturen. En Anne van Rossum (ChristenUnie) pleit voor prijsvarieteit van de woningen per bouwfase, in plaats van het hele project.
Wethouder Jacoline Hartman zou de amendementen liever ontraden. ‘U zou ons te veel vastzetten,’ zegt ze. Het zou onderhandelingen met de mogelijke projectontwikkelaar en de bouw te veel beperken, vindt ze. Geen van de amendementen haalt het.
Je zou bijna denken dat de raad het college de ruimte geeft om opnieuw verwachtingen te wekken — die ze straks niet wil waarmaken. ‘We hebben vooraf geen kaders mee kunnen geven,’ zei Rita Boer Rookhuizen (D66) al bij de bespreking van het plan Lingedijk. ‘Een gemiste kans,’ vond ze. Door de amendementen niet aan te nemen heeft de raad een kans voor kaders weer laten liggen. Ik ben nu al benieuwd naar wat Boer Rookhuizen én haar raadscollega’s daar later over vinden.
Deze column verscheen op 10 juni 2025 bij Binnenlands Bestuur.
De Mystery Burger zit elke week op een willekeurige publieke tribune bij een gemeente of provincie. Elke maandag doet hij in Binnenlands Bestuur verslag van de kwaliteit van de besluitvorming en het overleg. Donderdags verschijnt de column ook als nieuwsbrief via Substack — met extra reflecties en tips voor raadsleden, burgemeesters, voorzitters en griffiers.
Wil je de column mét tips wekelijks in je inbox? Abonneer je dan hier.
Na het uittreden van VoorBaarn resteren nog slechts zes van de negentien raadszetels voor de overgebleven coalitiepartijen GroenLinks, D66 en PvdA. Toch lijkt niemand te staan springen om het stokje over te nemen. ‘Er is een grote wil om de rit uit te zitten’, aldus GroenLinks-fractievoorzitter Jeroen Bosman. Het recent verschenen adviesrapport van onafhankelijk onderzoeker Koos Janssen wordt daarbij breed gedragen: het college kan verder, mits het actief steun zoekt bij de gehele raad.
Volgens John Bijl is zo’n minderheidsbestuur geen democratisch tekort. ‘Als je echt alleen maar uitgaat van een meerderheidscoalitie, is er van een college inhoudelijk niks meer nodig, dat is volgens mij ook niet democratischer.’ De sleutel ligt bij het draagvlak: ‘Wethouders zíjn in principe niet van een partij, maar worden door de raad benoemd. Als het draagvlak er is, kunnen ze gewoon verder.’
Dat draagvlak blijkt ook uit de steun voor wethouder Mark Veldhuizen. Na zijn ontslag, ingediend na het vertrek van zijn partij VoorBaarn, vroeg bijna de voltallige raad hem terug te keren als onafhankelijk wethouder. Bijl ziet daarin een voorbeeld voor andere bestuursorganen: ‘Ze gaan er in Baarn volwassener mee om dan in Den Haag. Ze kijken daar: “Is dit een bestuurder die goed werk verricht? Dan kan hij blijven.”’
In plaats van politieke herverkaveling kiest Baarn voor stabiliteit en samenwerking. Het college zal nadrukkelijker op zoek moeten naar brede steun, en de raad zal zich moeten buigen over wat wel en niet nog kan deze raadsperiode. Daarmee laat Baarn zien dat democratisch bestuur niet per se over meerderheden gaat, maar over het gezamenlijk dragen van verantwoordelijkheid.
Op 9 mei 2025 hield John Bijl de Jan van Zanen-lezing. In zijn lezing betoogde Bijl dat niet zo zeer lokale partijen ‘beter’ zijn in het vertegenwoordigen van inwoners, of ‘slechter’ zijn in het besturen, zoals wel wordt betoogd. Wat Bijl betreft is die vraag of lokale partijen ‘beter’ of ‘slechter’ zijn onjuist; ze past ze niet bij ons pluriforme democratisch bestel.
Wel stelt Bijl een andere vraag voor: dragen lokale partijen als deel van ons politieke landschap bij aan een betere democratie? In de lezing laat hij zien wat andere partijen, wetenschappers én kiezers kunnen leren van het succes van lokale partijen.
De lezing is hier in z’n geheel terug te kijken. Bij de lezing verscheen een essay, uitgegeven door VNG.
Al meer dan twintig jaar krijgen gemeenten er taken bij, maar moeten ze het doen met minder geld. Bezuinigingen, doeluitkeringen en decentralisaties stapelen zich op. Toch leidde dit niet tot echte verontwaardiging.
Pas recent werden gemeenten assertiever: de toenmalig voorzitter van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), Jan van Zanen, sloeg bij de minister naar eigen zeggen ‘met de vuist op tafel’. Wethouders financiën demonstreerden op het Malieveld en onlangs dreigde de VNG zelfs met een rechtszaak tegen het Rijk. Het resultaat? Bij de recente Voorjaarsnota krijgen gemeenten er weer vooral eenmalig geld bij; precies genoeg om de rechtszaak af te wenden. Het ravijnjaar is niet gedicht, maar verschoven. En de structurele zorgen blijven.
Wat ooit een zelfstandige bestuurslaag was, is steeds meer een uitvoeringsorgaan van het Rijk geworden. De autonomie die gemeenten formeel hebben, wordt uitgehold door financiële afhankelijkheid en politieke bemoeienis. Het gemeentefonds, ooit bedoeld om gelijkheid en ruimte te garanderen, is verworden tot een sturingsinstrument. Daarmee raakt niet alleen de slagkracht van gemeenten, maar ook hun legitimiteit – en dus die van het héle binnenlands bestuur.
De uitholling van lokale autonomie is geen incident, maar het gevolg van drie hardnekkige trends: gemeenten worden gezien als de zoveelste lobbyist in plaats van bestuurslaag, de mentaliteit van van wie betaalt bepaalt en in de manier waarop sowieso Haagse begrotingsmores politiek achter de cijfers heeft geplaatst.
Gemeenten zijn formeel een gelijkwaardige overheid, maar worden in Den Haag behandeld alsof ze in de lobby staan te wachten. Eerst komen de ministeries, die al zijn gelobbyd door krachtige belangengroepen zoals grootindustrie, natuurorganisaties, en onderwijsbonden. Pas dan mogen gemeenten bij het begrotingsoverleg aanschuiven.
De VNG is in die dynamiek steeds meer een van de vele belangenbehartigers en niet de vertegenwoordiging van een zelfstandige bestuurslaag. Daarnaast lobbyen gemeenten ook nog tegen zichzelf, zoals regio’s, grote steden of plattelandsgemeenten. Vaak ook nog eens effectiever omdat daarmee concreter en zichtbaarder beleid voor woningbouw, infrastructuur en werkgelegenheid wordt gemaakt.
Inmiddels lijkt het gemeentefonds de sluitpost van de rijksbegroting. Gemeenten krijgen vooral de kliekjes van de rijksbegroting uitgeserveerd – zonder zelfs de beleefdheid ze eerst op te warmen. Bovendien is het Rijk steeds meer geneigd zelf te bepalen waarvoor en hoe het geld moet worden besteed. Via specifieke uitkeringen, de spuks, stuurt het Rijk beleid tot op detailniveau. Zo schrijft de specifieke uitkering Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) niet alleen gezondheidsbeleid voor, maar verplicht ook regioplannen en verantwoordingsformats.
In het Hoofdlijnenakkoord van 2024 werd aangekondigd het aantal spuks te verminderen, wel met een bezuiniging van tien procent; gemeenten zouden ermee efficiënter kunnen werken. Het bleek de zoveelste dode mus. Het aantal spuks is niet gedaald, maar gestegen. De tien procent bezuiniging blijft vanzelfsprekend wél staan.
Nog fundamenteler is de verschuiving naar medebewind. Ruim tachtig procent van alle gemeentelijke taken is het feitelijk uitvoeren van rijksverantwoordelijkheden. Paspoorten en rijbewijzen, de bijstand, WMO en jeugdhulp, allemaal landelijke zaken waarvoor u bij het gemeenteloket aanklopt.
De wet schrijft voor dat het Rijk bij beleidswijzigingen moet onderbouwen wat de financiële gevolgen zijn voor gemeenten, én hoe die gevolgen worden opgevangen. In de praktijk gebeurt dat zelden. Een nieuw wetsvoorstel vergroot de sturingsruimte van het kabinet nog meer – én verkleint nota bene die van het parlement. Voor gemeenten betekent dit minder speelruimte, meer verplichtingen. Zo kan een mogelijke rijksbezuiniging op jeugdhulp heel concreet leiden tot een gesloten zwembad, een geschrapt festival of een leeg theater.
De derde trend is minder goed zichtbaar: omgekeerd begroten. Goed beleid begint bij ideeën, niet bij het saldo. Maar Haagse logica draait dit om: eerst geld ritselen met een rekbare onderbouwing en dan onderweg het beleid erbij knutselen. Denk aan het nachtelijk rondje miljardenkwartet door coalitieleiders bij de Voorjaarsnota.
Politieke keuzes worden zo gereduceerd tot boekhoudtrucs. Het gevolg is dat de relatie tussen geld en beleid totaal zoek is. En zolang er toch nog geen beleid ligt, kun je met begrotingsposten vrijelijk schuiven.
Voor gemeenten pakt dit desastreus uit. Ze weten vaak pas laat of er geld komt en moeten beleid steeds bijstellen op basis van Haagse wendingen. Wie afhankelijk is van incidenteel geld, kan geen structureel beleid voeren. En wie de begroting vult met projectsubsidies, loopt permanent achter de feiten aan. Zelfs de commissie-Van Ark waarschuwde over de jeugdhulp: boek besparingen pas in als ze reëel zijn. Deze open deur met het formaat van een schuifpui werd niet door het kabinet overgenomen.
Hoewel niemand ooit heeft bedacht dat het lokaal bestuur op deze manier uitgehold moest worden, doet de spreadsheet het vanzelf. Gemeenten zijn collateral damage van deze in zichzelf al disruptieve begrotingspolitiek.
Gemeenten worden gezien als de zoveelste lobbyist, medebewindstaken vullen de gemeentelijke begroting en omgekeerd begroten zorgt voor grillige besluitvorming. En de Tweede én Eerste Kamer? Kamerleden lijken zich onvoldoende bewust dat ze als hoogste politieke laag medeverantwoordelijk zijn voor het functioneren van de andere bestuurslagen in ons model van staatsinrichting. Hun politieke energie gaat naar de medialogica van beeldvorming, incidenten, moties en Kamerbrieven. Maar zelden komt aan de orde wat al die Haagse actiedrift doet met het lokaal bestuur als geheel.
Bij het parlement ligt echter juist de sleutel. Zolang de Kamer geen werk maakt van een goede Financiële-verhoudingswet, blijft lokaal bestuur speelbal van onbestendig rijksbeleid. Gemeenten verdienen wettelijk vastgelegde zeggenschap over besluiten die hen raken. Ook moet de minister van BZK meer gewicht krijgen tegenover collega’s.
Nu belandt gedecentraliseerd beleid soms bij gemeenten zonder dat BZK het weet. Verplicht een ander departement maar eens bij BZK op de thee te komen als het een beleidsterrein naar gemeenten over de schutting gooit. En laat gemeenteraden (in plaats van de Provinciale Staten) voortaan de Eerste Kamer kiezen. Tot slot is onafhankelijke geschilbeslechting tussen bestuurslagen essentieel, als basis voor wederzijds gezag.
Op 18 maart 2026 kiest Nederland zijn gemeenteraden. Maar waar stem je op als het verschil tussen partijen nauwelijks zichtbaar is, omdat er nauwelijks nog iets te kiezen valt? Ondertussen sluiten de zwembaden, verkrotten de buurthuizen, woekert het groen en verzakken de sportvelden – alles waarmee de gemeente een bloeiende samenleving ondersteunt. En geen lokale politicus die dat tij nog keren kan. Vind je het dan gek dat de kiezer niet weet waarom-ie moet stemmen – laat staan op wie? Omdat het lokaal bestuur zo weinig armslag krijgt dat het politieke verschil nauwelijks zichtbaar is?
Ging deze discussie maar alleen over geld. Dan hadden we slechts een misverstand over de rekening. Maar de strijd om het gemeentefonds is geen rekensom; het is een sluipende ontmanteling van de lokale democratie. Niet vanwege één bezuiniging, maar door duizend kleine keuzes die telkens net níét over gemeenten gingen. Gemeenten worden spreadsheet-matig uitgekleed in betekenis.
Wat op het spel staat, is niet de uitkering, maar of er lokaal nog iets te kiezen valt. En dat vraagt om meer dan een begrotingswijziging. Het vraagt om hoop, lef en institutionele trots van Kamerleden, bewindspersonen én ambtenaren. Van de landelijke politiek dus.
John Bijl en Michiel van der Eng
John Bijl traint gemeenteraden en Provinciale Staten in het effectiever politiek bedrijven en het verstevigen van hun rol als hoogste orgaan van de gemeente of de provincie. Hij is directeur van het Perikles Instituut. Michiel van der Eng is senior trainer bestuurlijke verhoudingen en specialist financiën bij het Perikles Instituut.
Dit artikel verscheen op 26 mei 2025 in De Hofvijver van het Montesquieu-instituut.
Hoe komt het dat raadsleden steeds minder te kiezen hebben, terwijl ze formeel de hoogste politieke macht in de gemeente zijn? Waarom sluiten buurthuizen en zwembaden, terwijl de begroting op papier klopt? En hoe kan het dat niemand in Den Haag lijkt te merken dat de democratische legitimiteit van lokaal bestuur afbrokkelt?
In De Hofvijver, het online tijdschrift van het Montesquieu Instituut, analyseren John Bijl en Michiel van der Eng hoe het gemeentefonds zich in twintig jaar heeft ontwikkeld van egaliserend systeem naar politiek machtsmiddel. Niet door één besluit, maar door een opeenstapeling van Haagse keuzes, begrotingsroutines en parlementaire stilzwijgendheid.
Een bijdrage over spuks, schuivende verantwoordelijkheden, stille erosie van autonomie — en de vraag wat er nog te kiezen valt bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2026.
Lees het artikel op de site van het Montesquieu Instituut
De liefde voor de lokale democratie begon bij Bijl op een onverwachte plek: de lokale radio. ‘Jaren geleden presenteerde ik een programma over filmmuziek’, vertelt hij in een interview met de Stichting Lokale Politieke Partijen. ‘Maar bij zo’n kleine omroep bemoeit iedereen zich met alles. Zo kwam ik in aanraking met de gemeentepolitiek.’ Inmiddels is hij al jaren politiek observator, trainer en adviseur, en bezoekt hij als ‘mystery burger’ raadsvergaderingen in het hele land.
Volgens Bijl verrijken lokale partijen het politieke landschap. Niet alleen omdat ze dicht bij inwoners staan, maar ook omdat ze de gevestigde orde dwingen na te denken over de essentie van politieke vertegenwoordiging. ‘Raadsleden van landelijke partijen zijn meestal lid geworden van hun partij vanwege een ideologie. Terwijl vertegenwoordigers van Lokaal Belang of “Echt voor…” in de politiek zijn gegaan om op te komen voor het plaatselijke mkb of de leefbaarheid in de wijk. Daardoor voelen ze voor inwoners dichtbij en herkenbaar.’
Die nabijheid maakt lokale partijen sterk. ‘Ze hebben vaak een lange geschiedenis in hun dorp of stad, kennen de dossiers goed, en weten wat er speelt. Daardoor zijn ze voor veel mensen geloofwaardiger dan de traditionele partijen.’ Maar die kracht kan ook een valkuil worden als er geen gedeeld verhaal of richting is. ‘Partijen zonder samenbindende ideologie zijn gedoemd om uiteindelijk uit elkaar te vallen’, waarschuwt Bijl. ‘Pragmatisme alleen is in de politiek niet genoeg.’
Hij roept lokale partijen daarom op om te investeren in hun partijorganisatie: zorg voor leden, voor een levendige interne partijdemocratie, en voor een gezamenlijk kompas. ‘Zet samen op een rij waartoe je op aarde bent, welk mensbeeld je hebt als partij, en welke richting je op wilt.’ Zelfs ogenschijnlijk praktische keuzes zijn niet waardevrij. ‘Achter een straatlantaarn kan een filosofie schuilgaan. Kies je voor wit licht? Dan verhoogt dat het veiligheidsgevoel. Terwijl zacht licht juist de leefbaarheid vergroot.’
Tegelijkertijd ziet Bijl in zijn dagelijkse praktijk dat ook landelijke partijen lessen kunnen trekken uit de lokale politiek. ‘Te lang hebben zij gefunctioneerd als kandidatenmachines. Ze zochten mensen die goed lagen bij de kiezer, die handig waren in campagnes. Maar daarmee verloren ze hun basis: het zijn van een gemeenschap van mensen met gedeelde waarden.’
Tot slot is er volgens Bijl een les die voor élke partij geldt: neem als raadslid de collectieve verantwoordelijkheid voor álle inwoners serieus. ‘Juist voor lokale partijen kan dat paradoxaal voelen, want soms zijn die opgericht om de belangen van één wijk of kern te behartigen. Maar eenmaal gekozen zit je er voor iedereen. Dat is de belofte van vertegenwoordiging: dat inwoners erop kunnen vertrouwen dat de raad opkomt voor hen allemaal. Dat je stem is gehoord, zelfs als je het niet eens bent met wat de raad besluit.’
lokalepolitiekepartijen.nl/nieuws/interview-pragmatisme-alleen-is-in-de-politiek-niet-genoeg
Op 9 mei 2025 hield John Bijl de Jan van Zanen-lezing, ingesteld bij het afscheid van Van Zanen als voorzitter van VNG. In zijn lezing schetste hij drie oorsprongen van het lokale partijlandschap: demografisch, ideologisch en reactionair. ook lokale partijen worden met die behoefte opgericht. ‘Het succes van lokale partijen is niet toevallig en ook geen afwijking van het systeem. Lokale partijen zijn de voortzetting van iets wat in de democratie altijd heeft bestaan: gewone mensen die zich organiseren om hun gemeenschap te vertegenwoordigen.’
Dat onderscheid doet ertoe. Want alleen als we lokale partijen erkennen als volwaardige dragers van representatie, kunnen we nadenken over hun positie in het politieke stelsel. ‘Wie lokale politici waardeert, erkent zelfbestuur. Wie lokale partijen erkent, waardeert democratie,’ zegt Bijl. Hij hield de aanwezigen voor dat lokale partijen, meer dan gevestigde partijen, tastbare en invoelbare politiek bedrijven: ‘Lokale partijen ontstaan vaak omdat gewone burgers ontdekken dat politieke betrokkenheid niet alleen begint bij abstracte waarden, maar juist bij heel tastbare zorgen. Dan ontstaan een Partij voor de IJsbaan, zoals in Alkmaar, of één tegen een busbaan, zoals in Leiderdorp.’ Daarmee geven zij volgens hem invulling aan de belofte van representatieve democratie: niet alleen gekozen worden, maar ook daadwerkelijk vertegenwoordigen.
Toch blijft structurele erkenning uit. Lokale partijen groeien, maar de institutionele ondersteuning blijft achter. Dat is volgens Bijl niet alleen een kwestie van geld, maar ook van rechtsstatelijke gelijkwaardigheid. ‘Het subsidiëren van politieke partijen is geen gunst, maar een instrument van de democratische rechtsstaat.’
De aangekondigde Wet op de Politieke Partijen biedt kansen, maar stelt ook nieuwe eisen. Lokale partijen zullen zich moeten organiseren, professionaliseren en een structurele vereniging opbouwen. Volgens Bijl is dat geen bedreiging, maar een uitnodiging.
In zijn afsluiting reflecteerde Bijl op de essentie van representatie. ‘Niet de vraag óf lokale partijen beter vertegenwoordigen doet ertoe, maar het besef dát hun aanwezigheid de vertegenwoordigende democratie rijker en herkenbaarder maakt,’ aldus Bijl. Lokale partijen laten zien dat democratie niet alleen een bestuursvorm is, maar ook een collectieve verwachting: dat je stem ertoe doet. En dat er mensen zijn die verantwoordelijkheid nemen voor het algemeen belang.
Bijl wees erop dat we de pluriformiteit van ons bestel juist zouden moeten omarmen. ‘Democratie is geen wedstrijd in macht, maar een gezamenlijke zoektocht naar vertegenwoordiging. Niet het recht van de luidste stem, maar het werk om alle stemmen te laten klinken.’ Daarmee houdt de lezing niet alleen de lokale politiek een spiegel voor, maar ook de landelijke wetgever. De professionalisering van lokale partijen mag dan traag verlopen, hun democratische waarde is al lang zichtbaar. ‘
Tot op de dag van vandaag ontvangen lokale partijen géén publieke financiering, terwijl landelijke partijen miljoenen te verdelen hebben. Dat moet anders — het liefst nog vóór de komende gemeenteraadsverkiezingen,’ legt Bijl uit. ‘De kiezer neemt ze al serieus. Nu het systeem nog.’
De Jan van Zanen-lezing verscheen ook als bewerking tot een essay. Dat vind je hier.