De laatste meer-dan-een-voetnoot in de geschiedenis is de benoeming van een drietal interim-bewindspersonen in het kabinet: Wiersma, Weyenberg en Yesilgöz. Op zich geen bijzonderheid. Al vorig jaar trad er een tijdelijk minister aan; een met een andere partijpas in z’n zak dan de coalitiepartijen. Dát was een novum.
Dit keer is het niet het partijlidmaatschap dat de benoeming bijzonder maakt, maar hun besluit met hun staatssecretariaat ook lid te blijven van de Kamer. Een dubbelfunctiemogelijkheid die in ons duaal politiek-bestuurlijk stelsel eigenlijk niet kan. In ons staatsrecht hoort het stellen van kaders en de controle erop van de uitvoering van beleid gescheiden te zijn.
Maar niet helemaal. In de Grondwet is het dan wel weer zo geregeld dat er een uitzondering is voor de periode na de verkiezingen. Gekozen kandidaten die al staatssecretaris of minister waren, kunnen aanblijven.
Geen gekke gedachte, doorgaans stelt het merendeel van de kabinetsleden zich kandidaat voor de verkiezingen. Het zou toch knap vervelend zijn wanneer je al die tot het parlement gekozen bewindspersonen allemaal uit het ministers- of staatssecretrissenambt moet ontslaan.
Nog vorige week verklaarde de minister-president dat hij deze uitzonderingsregel ook van toepassing zag op de benoeming van nieuwe staatssecretarissen. De Grondwet zegt dan wel dat bij een benoeming tot minister of staatssecretaris het Kamerlid automatisch vervalt, maar – zo redeneerde de premier – de Grondwettelijke uitzonderling slaat óók daarop.
De Raad van State volgde die lezing, zij het knarsetandend. Dat de huidige formulering in de Grondwet de benoemingen nu toch toelaat is misschien voor de letter wel mogelijk — er staat niet dat het niet kan. Maar in de geest ervan is het zeker niet. Het is, om het zo maar te zeggen, een constitutioneel bedrijfsongeval. Ongedaan gemaakt nu de nieuwe staatssecretarissen toch hun Kamerlidmaatschap hebben neergelegd.
Allemaal veroorzaakt omdat de Grondwet een denkfout maakt. Natuurlijk is het niet goed als het kabinet na de verkiezingen leegloopt omdat de bewindspersonen zijn verkozen. Maar waarom zouden mensen die eigenlijk beschikbaar zijn voor het kabinet überhaupt op een kieslijst voor de Kamer moeten staan? Hoezo zijn mensen die we net het vertrouwen hebben gegeven ‘ons’ in het parlement te vertegenwoordigen al direct genoemd voor een ander baantje? Bij hun kandidaatstelling horen ze het volksvertegenwoordigersschap te ambiëren, niet de kieslijst al lekkerbekkend te gebruiken als springplank voor het ministersschap.
Minister-president-schuine-streep-VVD-lijsttrekker Mark Rutte is misschien het beste voorbeeld dat er hier iets niet klopt. In april verdedigde hij zijn positie als toekomstig premier door te stellen dat er ‘nu eenmaal 1,7 miljoen mensen op hem hebben gestemd’ terwijl die stemmen toch echt voor het Kamerlidmaatschap zijn uitgebracht. Als hij de kiezerssteun echt serieus zou nemen en onze parlementaire democratie recht wil doen, bleef hij met die stemmen juist in de Kamer.
Ons duaal stelsel vraagt het dat Kamer en regering gescheiden opereren. Deze formatie en eigenlijk ook de laatste bestuursperiode laten goed te zien dat deze gescheiden werelden helemaal niet zo gescheiden werken. Niet alleen de benoeming van Wiersma, Weyenberg en Yesilgöz is niet naar ‘de geest van de wet’ maar het inmiddels 175 dagen aanblijven van het hele Kabinet doet geen recht aan het de grondgedachte van onze parlementaire democratie. Het is toch een beetje alsof je je oude baan aanhoudt terwijl je bij je nieuwe functie bij nota bene de concurrent (of netter gezegd: een ketenpartner) nog in de proeftijd zit.
Laat dit constitutionele bedrijfsongeval een aanleiding zijn om de wet op het hebben van dubbelmandaten strak te trekken. En gekozenen helemaal te verbieden zich te laten benoemen tot bewindspersoon. Gekozen worden tot de Kamer, de volksvertegenwoordiging en de facto het hoogste orgaan van het land, zou een hele eer moeten zijn. En geen wachtkamer voor het kabinet. Juist onze constitutie zou dat kiezers én helaas blijkbaar ook gekozenen duidelijk moeten maken.
Dit artikel verscheen op 8 september 2021 op Binnenlands Bestuur.
Als kiezer heb je haast niet in de gaten wat een lange dagen stembureaumedewerkers eigenlijk maken. Al om zes uur gaan de eerste kieslokalen open en pas laat gaan ze weer dicht. Vrijwilligers zorgen ervoor dat de stemlokalen functioneren. Voor een broodje kaas, een appel en een koppie soep houden zij de bureaus draaiende. Als ze geluk hebben – het verschilt per gemeente – komen ze in aanmerking voor een dagvergoeding van 150 euro.
Hoewel de stemkantoren niet de hele dag door dezelfde mensen worden bemand, zijn er gewoonweg te weinig vrijwilligers om in fatsoenlijke shifts te werken. Daarbij komt dat na het sluiten van de stembussen het werk nog niet is gedaan. De stemmen moeten immers ook nog worden geteld. Dat gaat met de hand en duurt tot diep in de nacht. Met wederom vaak dezelfde vrijwilligers.
Het wordt tijd om ze een handje te helpen. Om het populair te zeggen: juist nu. Coronatijd vraagt van de vrijwilligers immers ook nog eens dat ze zich blootstellen aan een gezondheidsrisico. Al op 18 november gaan stembussen op kleine schaal open voor de herindelingsverkiezingen in Appingedam, Delfzijl en Loppersum (straks gemeente Eemsdelta) en in Boxtel, Vught en Oisterwijk.
Hoewel deze gemeenten naarstig op zoek zijn naar locaties waar coronaproof een stembureau kan worden ingericht, zijn er hoe dan ook gezondheidsrisico’s. Zeker voor de vrijwilligers. Hoe langer zij in het stemlokaal moeten verblijven, des te groter het gevaar op een besmetting. De rekensom is dus eenvoudig: meer vrijwilligers betekent spreiding van het risico. Daarnaast, vrijwilligers zijn vaak gepensioneerd en zouden wel eens bovenmatig veel tot de risicogroep kunnen behoren.
De problemen zullen voor de Tweede Kamerverkiezingen in maart, met ook nog eens een hogere te verwachten opkomst, niet anders zijn. Kamerleden Paternotte (D66) en Kuiken (PvdA) pleitten in een artikel in de Volkskrant (7/10) er al voor de stembussen een dag eerder open te doen.
Dit uitstekende (en zelfs wat bescheiden) voorstel spreidt dan wel de gezondheidsrisico’s voor de stemmer, maar niet voor de stembureaumedewerker. En het vraagt een haast dubbele inzet uit de toch al karige vrijwilligerspool.
Er zijn gewoonweg meer mensen nodig die op het stembureau meehelpen. Wellicht kunnen we het nieuwe vrijwilligers een stukje aantrekkelijker maken door die dag een vrijaf te gunnen.
Werkenden gebruiken nu verlofdagen om zich in te zetten voor datgene waar we allemaal de vruchten van plukken: democratie. Hun werkgevers kunnen helpen door de uren dat hun medewerkers op het stembureau zitten niet van hun verlofdagen af te trekken. Of stemmentellers die tot diep in de nacht bezig waren uitslaapverlof te gunnen. Gewoon, zodat bedrijven óók een steentje bijdragen aan de democratie.
Ik hoop dat VNO-NCW deze oproep overneemt. De argumentatie is eenvoudig. In Nederland gevestigde en actieve bedrijven profiteren óók van de democratie, dus deze geringe bijdrage aan ook hún vrijheid is voor hen hooguit een geste. Maar voor de stembureaus, deze wervel in de ruggengraat van onze democratie, is het een hele verlichting.
Een versie van dit artikel verscheen ook in NRC Handelsblad van 13 oktober 2020
Er ging meteen wat ophef door de Kamer. Zelfs Rutte, de toch meestal goedlachse leider van het Kabinet, sprong bijkans uit z’n vel. Net daarvoor had Kamerlid Renske Leijten zich kritisch uitgelaten over het ambtelijk apparaat. Dat zou medeschuldig zijn aan de toeslagenaffaire bij de Belastingdienst. En de carousselerende topambtenaren van de bestuursdienst én het gerucht dat oud-toeslagenman Jaap Uijlenbroek weleens gemeentesecretaris van Den Haag zou kunnen worden, belonen deze falende klerken, vond Leijten.
Het Kamerlid overtrad daarmee de ongeschreven regel dat je ambtenaren buiten het debat houdt. Politici – ministers en staatssecretarissen – zijn de verantwoordelijke voor het beleid. Ambtenaren voeren het trouw uit én kunnen zich niet in het openbaar ook verdedigen, foeterde Rutte terug. ‘Zo kun je als Kamerlid toch niet spreken Renske,’ zei Rutte terwijl hij waarschijnlijk ‘doe effe normaal’ moet hebben gedacht.
Ik snap Rutte’s boosheid wel. De distantie tussen politiek en ambtelijk apparaat is een voorwaarde van democratisch bestel. Ik noem het de kleine trias politica. De volksvertegenwoordiging stelt kaders en benoemt maatschappelijke doelstellingen, de bewindslieden vertalen het naar uitvoerbaar beleid en het ambtelijk apparaat zorgt dat het voor elkaar komt.
Je zou willen dat politici zorgvuldiger omgaan met het hoog houden van deze democratische principes. Toch lukt het vaker niet. Gemeentelijke websites blijken deze scheiding der machten zelf heel vaak met voeten te treden.
Gemeentewetjurist Olaf Schuwer kwam er één tegen. Al surfend vond hij de pagina van het college van Altena – waar de wethouders en burgemeesters aan u worden voorgesteld – en trof in die bijt een vreemde vogel. ‘Het college bestaat uit de burgemeester, vijf wethouders en de gemeentesecretaris’ stond er, terwijl die laatste er helemaal niet bij hoort. Die secretaris staat het college wel bij en adviseert ze, maar is er geen lid van en heeft dus ook geen stemrecht.
Met de omschrijving wordt de indruk gewekt dat een gemeentesecretaris bestuursverantwoordelijkheid draagt. Dat is niet zo — en hij kan er dus ook niet op worden aangesproken. Wanneer een lokale Renske Leijten het toch zou proberen weet ik zeker dat elke willekeurige burgmeester dezelfde vermanende woorden als Rutte spreekt: doe effe normaal. Maar dan ligt de fout toch echt bij degene die het zo op de website heeft gezet.
Niet alleen daarom zou de gemeentesecretaris zelf niet als collegelid gepresenteerd moeten willen worden. Meestal, misschien wel altijd, is de gemeentesecretaris ook de algemeen directeur van het ambtelijk apparaat. Dat is geen staatsrechtelijke nuance. Anders dan in de landelijke politiek is de wethouder niet het hoofd van een ambtelijke organisatie. De gemeentesecretaris is de baas van het personeel en verdeelt ook formeel de opdrachten die het college heeft uitgezet. Een scheiding der machten waar ze in ’s lands politiek nog iets van kunnen leren. En een lokale trias politica die met een correcte formulering op de website ook wel eens duidelijk mag worden gemaakt. Voordat er allerlei althoedjes ermee aan de haal gaan en denken dat het gemeentelijk apparaat net zo politiek is als het college.
Schuwer’s vondst bleek niet uniek. Nadat ik een korte oproep deed de eigen site te controleren, kwamen vooral raadsleden tot de ontdekking dat de formulering op de webpagina van het college bot gezegd ongemeentewettelijk is. Of staat de secretaris doodleuk op de hoofdfoto tussen de echte collegeleden te wethouder-hekkingen.
Met waarschijnlijk het schaamrood op de kaken pasten meerdere gemeenten direct de gemeentelijke website aan. Ik zal de laatste zijn die beweert dat hiermee groot onrecht is gerepareerd, maar het voorkomt tenminste dat staatsrechtfetisjisten als Rutte en ik weer eens ‘doe effe normaal’ naar hun beeldscherm moeten roepen. Belangrijker is dat het nietswetende burgers ook uitlegt hoe zorgvuldig ons politieke bestel in elkaar zit. Iets waar ook de schrijver van gemeentelijke webteksten best trots op mag zijn.
Het zit in de gemeente Bergransel muurvast. Gedwongen door de tekortkomingen op het sociaal domein moet de gemeente miljoenen aan bezuinigingen weg zien te werken. En nu de kaasschaaf bot is geworden móet er iemands paradepaardje sneuvelen. Het liefst, zo zegt een raadslid op Twitter, zou hij nieuwe verkiezingen uitschrijven en de burger een uitspraak laten doen over hoe deze bezuinigingsronde moet worden verwerkt.
Het raadslid uit Bergransel wordt door de Kamer op z’n wenken bediend. Vandaag stelde het parlement in met een motie die het Kabinet de opdracht geeft te een voorstel te doen voor een grondswetswijziging die tussentijdse gemeentelijke verkiezingen mogelijk moet maken.
Op het Binnenhof kennen ze die optie immers wél. Als de kabinetsleden er met de Kamer of met elkaar niet uitkomen, wordt de Kamer ontbonden en schrijft de regering nieuwe verkiezingen uit. Ook die optie heb ik nooit begrepen. Inhoudelijke problemen komen vaker voor in de politiek. Sterker, meningsverschillen zijn het primaat van de democratie. Immers, als we in dit land niet zo vaak van mening zouden verschillen over welke oplossing de beste is, hadden we zoiets als democratie helemaal niet nodig.
Gemeenteraden kennen een tussentijdse gang naar de stembus niet. Ze zijn met hun mandaat gedwongen om er voor vier jaar samen uit te komen. Logisch. Het is juist de opdracht van politici om die meningsverschillen, hoe principieel ze ook mogen zijn, te overbruggen en met consensus, concessie of als het écht niet anders kan met compromissen werkbaar te maken. Zelfs doorgaan met conflict is een optie; immers niet elk voorstel hoeft met unanieme stemmen door het parlement te gaan; dat er op z’n minst één iemand tegenstemt is een meer dan reële optie.
Waarom zouden er dan ineens problemen zijn die als onoverbrugbaar beschouwd moeten worden? Teruggaan naar de kiezer is niets anders dan de parlementaire democratie opgeven. En zeggen dat je als parlement hebt gefaald en niet geschikt bent voor het werk als parlementariër. De optie dat nieuwe verkiezen alleen mogelijk mogen zijn wanneer geen van de zittende Kamerleden na een nieuwe kiezersuitspraak terug mag komen, is zo gek nog niet.
Daarnaast heeft een nieuwe kiezersuitspraak zelden tot nieuwe politieke stabiliteit geleid. Laten we het beëindigen van Paars II – waar de regering verantwoordelijkheid nam voor het falen in Srebrenica – even voor wat het is, staat het vallen van het Kabinet Balkenende I bij.
Met de volstrekt disfunctionerende LPF-fractie viel inderdaad niet te regeren, maar laten we nou niet doen alsof er na die verkiezingen een politiek stabiele periode is ontstaan. Na het falen van Balkende I in 2003 duurde het ruim tien jaar voordat er weer een kabinet de hele rit uit zat. Sterker, ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat men in het tweede kabinet Balkenende het liefst twee jaar later óók al de stekker er uit had getrokken maar terecht bang was voor extra politieke instabiliteit. Pas toen het tweede kabinet Rutte na een paar keer een meerderheid te hebben verloren over zijn schaduw heen stapte en een níet de stembusgang maakte, trad de relatieve politieke stabiliteit van nu weer toe.
Had de politiek niet beter afgeweest als CDA en VVD na het opzeggen van de samenwerking met LPF ook toen met een herformatie hadden moeten beginnen? Wellicht had het een stabieler want immers voorzichtiger kabinet opgeleverd dan alleen met D66 na de verkiezingen van 2003. Sterker, ik meen dat bij de gevallen kabinetten van de periode 2003 tot 2012 elke combinatie van vóór nieuwe verkiezingen interessanter was geweest dan die van erna.
Juist de dwang om er met elkaar uit te komen, hoort bij de parlementaire democratie. Het als is een stok achter de deur een zekering voor goed democratisch overleg. Een Kamer, of gemeenteraad, die vaker de kiezer kan vragen zijn uitspraak te herzien, vraagt ook nooit het vertrouwen dat ze deze kiezer goed kunnen vertegenwoordigen.
En wat de gemeenteraad van Bergransel betreft: ik vraag me af of de raad ook daar met nieuwe verkiezingen is geholpen. Niet alleen omdat deze pas ver na de deadline voor de nieuwe begroting kunnen worden georganiseerd — en de gemeente tot die tijd op slot zit. Ook niet omdat nieuwe verkiezingen waarschijnlijk niet zoveel aan de raadssamenstelling zal veranderen; mensen vinden immers wat ze vinden.
Maar ook niet omdat nieuwe verkiezingen niet slechts alleen maar over deze begrotingsperikelen gaan. Ze gaan ook over zaken die niet tot het begrotingsconflict behoren. Speeltuinen of verkeerscirculaties. Tegenprestaties voor uitkeringsgerechtigden of het imago van de lokale overheid. En over de poppetjes, want verkiezingen gaan nog steeds over mensen.
Als de raad van Bergransel écht de burger wil betrekken bij dit dilemma, zou een referendum beter passen. Gemeentelijk heeft men die optie. En misschien moet men in Den Haag ook eerst maar eens voor de landelijke politiek die omissie aanpakken, in plaats het de lokale democratie weer eens een stukje moeilijker te maken.
Dit artikel verscheen op 6 november 2019 in Binnenlands Bestuur.
Als er geen nieuws is, moet je het maken. Het lijkt de enige motivatie te zijn geweest voor het ANP om een nieuwsbericht te schrijven over de voordracht van Ronald van Meygaarden als burgemeester van Boxtel. Waarschijnlijk weinig geprikkeld door de zoveelste burgemeestersvoordracht verzon een overijverige auteur er maar even wat zinnen bij. De aanleiding leek alleraardigst; Van Meygaarden was eerder lijsttrekker van de relatief nieuwe politieke beweging Code Oranje. Niet alleen leidde deze constatering tot onjuiste conclusies in het ANP-bericht; erger is dat deze fouten en verzinsels schadelijk zijn voor het ambt burgemeester. Gerenommeerde media zoals NOS, Binnenlands Bestuur, Brabants Dagblad en zelfs TPO namen dit nepnieuws zonder het te corrigeren over.
Dit zijn de fouten. Met dank aan TPO voor het screenshot van het ANP-bericht.

Het ANP-bericht met de fouten
(1) Partijen leveren geen burgemeesters, gemeenteraden leveren burgemeesters. Na een sollicitatieprocedure is het een vertrouwenscommissie van de gemeenteraad (met daarin leden van deze raad) die de gesprekken voert met de kandidaten die ‘doorgaan naar de tweede ronde’.
In die gesprekken is de partij-affiliatie eigenlijk geen onderwerp van gesprek. Een nieuwe burgemeester vertelde me laatst dat zijn partijlidmaatschap tot zijn aangename verrassing helemaal niet aan de orde is geweest. Een ander vertelde me dat het wel was besproken, maar met de vraag waarom hij een lange tijd geen lid meer was geweest van een politieke vereniging. Uit nieuwsgierigheid waar deze periode van ogenschijnlijk verminderde periode van politieke participatie vandaan komt. De gesprekken over geschiktheid hadden verder niets met zijn partijlidmaatschap (of het gebrek eraan) te maken.
(2) De gemeenteraad is de enige die de kandidaat-burgemeester mág voordragen. Dus natúúrlijk stond de gemeenteraad achter de voordracht.
Na de sollicitatie-gesprekken draagt een vertrouwenscommissie meestal twee kandidaten voor. In enkel geval heeft de vertrouwenscommissie de mogelijkheid daar een voorkeur bij uit te spreken, maar in de meeste gevallen worden de kandidaten als gelijkwaardig geschikt gepresenteerd. In een besloten vergadering vergadert de gemeenteraad als geheel over welke kandidaat de voorkeur geniet.
Ook in dat debat gaat het over voorkeuren en competenties. Is het wel de netwerker of verbinden die we wilden? In hoeverre staat deze kandidaat ‘met zijn benen in de samenleving’? Fracties die daar de partijkaart trekken, worden door hun collega’s snel gecorrigeerd.
Overigens is het opvallend (hoewel niet uniek) dat de gemeente zelf met het nieuws komt dat de uitslag ‘unaniem’ is. Daarmee schendt de gemeente eigenlijk zelf de geheimhouding die hoort bij de burgemeestersprocedure.
(3) Een juiste formulering, Code Oranje zal er blij mee zijn, maar de relevantie is er niet. Door deze tekst op te nemen, líj́kt het stuk te willen insinueren dat de burgemeester enige zeggenschap heeft over ‘het meer zeggenschap geven aan burgers’. Dat is niet zo. Een burgemeester heeft in de gemeentepolitiek weinig te vertellen. Sterker, iedere burgemeester die ooit met z’n tengels aan de inhoud zit – en iedere beginnende burgemeester maakt die fout wel een keer – wordt dat snel afgeleerd.
Ook de enige echte inhoudelijke politieke portefeuille van de burgemeester – openbare orde en veiligheid – laat weinig ‘burgerbetrokkenheid’ toe. Het gaat meestal om bevoegdheden die een spoedig besluit vragen: noodbevelen, intrekken van horeca-vergunningen en uit huis plaatsingen. Geen dingen die je via een referendum regelt.
(4) Burgemeesters worden ‘door de Kroon’ benoemd, en niet — zoals hier staat – door de Koning. De Kroon is een pars-pro-toto voor de regering, dus inclusief Ministers. De Koning zet slechts zijn handtekening.
(5) Daarnaast is het sinds de regeling dat de gemeenteraad een kandidaat voor het burgemeesterschap voordraagt nog nóóit voorgekomen dat de Kroon de voordracht niet volgde.
Zo bezien mag ANP wel eens investeren in kennis van burgemeestersbenoemingen, en misschien wel van heel het gemeenterecht. Daarmee zou deze averij voorkomen moeten worden.
Want dat is het: averij.
De insinuatie dat de politieke kleur of het netwerk relevanter is geweest dan de capaciteiten slaan een schaduw op de start van het burgemeesterschap. Het levert verwachtingen op die een nieuwe burgemeester met zijn beperkte politieke verantwoordelijkheden nooit waar kan maken. Femke Halsema weet er alles van. Door haar partijlidmaatschap werd gehoopt op, of gevreesd dat de burgemeester wel even in de hoofdstad ‘duurzaamheid op de agenda zou zetten’ — terwijl een burgemeester maar weinig over de politieke prioriteiten te vertellen heeft. En nog steeds wordt door de gemeenteraad of het college verzonnen beleid haar in de schoenen geschoven.
Daarnaast is het voor de kandidaat zélf niet eerlijk. Terwijl Van Meygaarden in zijn sollicitatie bij de vertrouwenscommissie gewoon liet zien dat hij de beste was, ziet men buiten de raad reden om te twijfelen of het toch niet kartel-argumenten waren die hem burgemeester maakten. Zo wordt met het idee van partijbenoemingen allerlei samenzweringstheorieën over de macht van politieke verenigingen gevoed — en blijft de gedachte bestaan dat ‘politiek een groot complot is tegen gewone sukkels,’ zoals Jan Blokker het ooit verwoorde.
Een correctie van ANP lijkt me op z’n plaats, én een excuus aan alle media die het overnamen. Net als felicitaties aan Van Meygaarden. Ik weet zeker dat inwoners en anderen snel snappen dat hij deze voordracht op eigen merites heeft bereikt.
Een versie van dit artikel verscheen eerst op TPO.
Zo langzamerhand begint het een politieke soap te worden. Na meer dan twaalf jaar onderzoeken, argumenteren, betogen en – het allerbelangrijkste – debatteren heeft Feyenoord nog steeds geen nieuw stadion.
Wanneer Rotterdam een gekozen burgemeester had gehad, had de nieuwe Kuip er al gestaan. Burgemeester Aboutaleb was zes jaar geleden naar verluid een voorstander van de bouw en bewonderde het grote gebaar dat er van uitging. Dat niet iedereen die gedachte deelde, merkte burgemeester en wethouders toen de gemeenteraad, toch het hoogste orgaan van de gemeente, in juli 2013 het plan verwierp en een voorstel eiste waarin ook rekening werd gehouden met hún wensen.
Zonder dat we hier de discussie hoeven te voeren, geloof ik dat het debat sinds het afwijzen van de plannen de eventuele aanleg van het Stadionpark alleen maar beter kan maken. Gelukkig kent Rotterdam een koppige gemeenteraad. Waar in een enkele andere gemeente de volksvertegenwoordiging zich nog wel eens door het college een besluit in laat intimideren, zijn de Rotterdamse raadsleden niet gauw onder indruk van macht of middelen.
Met een gekozen burgemeester – met een eigen kiezersmandaat – was het vast anders gelopen. De gesprekken tussen raad en gekozen college hadden kunnen leiden tot een verlammende machtsstrijd, waarbij de inhoud naar de achtergrond verdwijnt en uiteindelijk alleen nog geldt wie er aan het eind van het debat gewonnen heeft. Ook het burgemeestersreferendum zoals Leefbaar Rotterdam dat graag wil, sleutelt stevig aan de rolverdeling tussen raad en burgemeester. Dat de raad zoals nu het geval is de burgemeester werft, zegt ook iets over de onderlinge verhoudingen.
Hoewel wellicht geen burgemeester het graag toegeeft, is er een zekere hiërarchie. Niet voor niets kent de Gemeentewet een kraakheldere procedure als de gemeenteraad de burgemeester niet meer ziet zitten. Zoals bijvoorbeeld Stefan Huisman in Oosterhout, Hans Ubachs in Laarbeek en Hans Gerritsen uit Haaksbergen ondervonden, kan de gemeenteraad om ontslag vragen bij de Commissaris van de Koning. Maar wat de burgemeester moet doen om van een onhandelbare raad af te komen, zul je in het Staatsrecht niet tegenkomen. De raad heeft immers een kiezersmandaat – en dat gaat, in een democratie, boven alles.
Bij die hiërarchische verhoudingen hoort dat het werven van een burgemeester nu een a-politieke aangelegenheid is. Niet voor niets is de raad van Roosendaal in zijn nopjes met de huidige Rotterdamse raadsgriffier Han van Midden als nieuwe burgemeester. Net als op Coolsingel zullen ze in Roosendaal er weinig van merken welke partijpas hij in zijn la heeft liggen.
Kandidaten worden door de sollicitatiecommissie van de gemeenteraad ondervraagd over hoe ze vergaderingen voorzitten, hoe ze ruzies in de raad aan zullen pakken en wat ze doen bij calamiteiten. Wat ze vinden van ontwikkelingen in het sociaal domein of sportsubsidies of nieuwbouw in het stadscentrum komt in die gesprekken niet aan de orde. De burgemeester gaat er simpelweg niet over.
Hoezeer het in de publieke opinie ook zo lijkt; een Nederlandse burgemeester heeft in de praktijk maar weinig te vertellen. Sterker, iedere burgemeester die ooit met z’n tengels aan de inhoud zit – en iedere beginnende burgemeester maakt die fout een keer – wordt dat snel afgeleerd.
De enige verantwoordelijkheid die een burgemeester wel tot zijn portefeuille mag rekenen, is er nou juist een waarvan je je kunt afvragen of een kiezersmandaat de besluitvorming ten goede komt. Als raadsvoorzitter heeft hij de verantwoordelijkheid kwaliteit en integriteit van het openbaar bestuur te bewaken. Daarnaast kent de burgemeester verregaande bevoegdheden om de openbare orde te bewaren. Juist twee zaken waarbij de relatieve politieke neutraliteit van de burgemeester een voordeel is gebleken. In de regel gaan onze burgemeesters uiterst terughoudend met hun machtsmiddelen om. Terecht voelen ze zich door raad, samenleving én rechter onder de elektronenmicroscoop gelegd. Niet alleen in Rotterdam ontploft er nog wel eens een raadslid als hij het idee heeft dat de spreektijd wordt ingezet om hem ‘de mond te snoeren’. En John Jorritsma, burgemeester van Eindhoven, weet er na zijn omstreden beslissing een demonstratie van Pegida niet toe te staan, alles van.
Een meer politieke burgemeester, met een eigen mandaat tegenover de gemeenteraad, zal daar onherroepelijk meer van zijn eigen agenda gaan tonen. Een agenda die onherroepelijk gaat botsen met de wil van de raad. Een strijd die nu altijd wordt beslecht in het voordeel van de volksvertegenwoordiging en het debat in de raad. Met een gekozen burgemeester, zelfs een met het nep-mandaat van de voorgestelde burgemeesterspeiling, is het nog maar de vraag. Met als vervolgvraag of onze pluriforme democratie niet meer schade aan wordt gedaan door ook een burgemeester te kiezen.
Uiteindelijk past het toch het best bij een democratie dat het hoogste orgaan wordt gevormd door een groep mensen, 45 in ons geval, met verschillende meningen, die gedwongen worden met elkaar te debatteren over wat de beste oplossing is. Dat is toch een andere democratie dan die waarin kiezers een keer per zes jaar één man of één vrouw een politiek mandaat geven om zijn of haar zin proberen door te drukken.
‘Beste Nederlanders’ lachte Mark Rutte ons gister toe. Met een openbare brief (lees: advertentie) in de grote dagbladen vertelde Rutte dat ons land er toch wel lekker bij ligt. Met een waarschuwing voor zijn kwetsbaarheid. ‘Nederland is een vaasje dat we met 17 miljoen Nederlanders vasthouden,’ stond er. De vraag is van welke Mark Rutte deze brief eigenlijk afkomstig is. We hebben er immers twee. De goedlachse premier die een fragiele coalitie door maatschappelijk onstuimig vaarwater loodst én de goedlachse liberaal die leiding geeft aan de vroem-vroem-partij.
Het ligt niet aan u dat u de twee niet uit elkaar kan houden; blijkbaar lukt het Mark Rutte zelf ook niet goed. Toch zijn er verschillen. De eerste Mark Rutte, de premier van alle Nederlanders, zou ons met de brief wellicht gerust willen stellen dat het land echt niet zo in brand staat als sommige gele hesjes ons doen willen geloven. Zijn oproep leest dan als een goed bedoelde – en niet onterechte – oproep de eendracht in het land te bewaken. De boel bij elkaar te houden. In dat licht kent de brief een vreemd overkomende dis aan zijn collega’s aan het Binnenhof. Politici ‘die bij de microfoon dingen kunnen roepen omdat ze weten dat er toch nooit een meerderheid voor zal zijn’. Ik zou het mij niet door de premier laten zeggen.
Misschien is de brief dan toch van de andere Mark? Die is geschreven door de Mark met de overtuiging dat alleen hij – en dus de VVD – vindt dat die rust alleen bewaard kan worden wanneer u bij de volgende verkiezingen ook op de VVD stemt. Een ordinair verkoopverhaal dus; niet anders dan de claim van een zeepfabrikant dat zijn product écht het schoonst wast. Alleen Rutte kan het land redden want, zo schrijft hij, ‘ik voel de verantwoordelijkheid het vaasje vast te houden’.
Het is vast niet voor niets dat de brief in het midden laat door welke Mark ze is geschreven. De VVD betaalde voor de plaatsing en het komt de liberalen maar wat goed uit dat de premier hun boodschap verkondigt. Een betrouwbaarder bron dan de regeringsleider kan er toch niet zijn. Daarnaast kan het geen kwaad de kiezers er even aan te herinneren dat Mark Rutte ‘van de VVD’ is; de zogeheten ‘premierbonus’ levert al jaren extra zetels op.
Maar netjes is het niet. De ingezonden brief is niets anders dan paid content. Het is vergelijkbaar met een opiniestuk dat u wijs maakt dat Shell groene vingers heeft of medisch onderzoek dat één geneesmiddel aanprijst. Rutte treedt erin niet op als premier, maar als bekende Nederlander die ons heimelijk de VVD aanprijst. En net zo goed als dat u zich ongemakkelijk voelde toen Yvon Jaspers veevoer aanprees, moet u datzelfde gevoel ook bij deze brief hebben.
In de VS was Rutte niet met de brief weggekomen. De Amerikaanse politiek kent strikte regels voor het plaatsen van politieke advertenties: er moet met tenminste een 12-punts lettergrootte duidelijk bij staan wie de bron is van de publicatie. Niet voor niets; of het nu om opinies van bestuurders, gepubliceerd onderzoek of ordinaire zwartmaakcampagnes gaat, de kiezer heeft het recht te weten wie er voor heeft gezorgd dat de boodschap ons werd gebracht.
Nederland kent deze strikte regulering niet; eigenlijk zijn alleen in gemeentelijke verordeningen (de zogeheten APV’s) regels opgenomen over waar je een poster mag plakken en hoe hard de installatie van de geluidswagen mag zijn.
Rutte’s ongemakkelijke twee-petten-brief maakt duidelijk dat het tijd wordt de Nederlandse campagneregels ook aan te scherpen. En moeten Nederlandse politieke verenigingen ook worden verplicht transparant te zijn over welke betaalde kopij ze levert, welke artikelen ze promoten op Facebook en welke onderzoek ze financieren. Deze ‘reclame-code’ voor politieke partijen laat de kiezer in ieder geval de afzender en financier zien, zodat hij hopelijk ook een goed beeld krijgt van zijn intenties. Campagnevoeren is niet alleen prima, het hoort bij onze democratie. Maar voer het wel graag met open vizier.
Deze brief verscheen op 19 december 2018 in NRC Next,
Toen de Deventenaar zich met de raadsverkiezingen van 21 maart uitsprak, is het mandaat van de gemeenteraad muurvast vastgelegd. De enige die dan nog iets aan de samenstelling van het hoogste orgaan van de gemeente kan doen, is de gemeenteraad zelf. En dat gebeurde ook. Vanwege frictie in de fractie besloot het voor D66 gekozen raadslid Eva Sipman zich na het reces aan te sluiten bij een andere fractie: die van de VVD.
De aanleiding voor Sipmans overstap is het stemgedrag van haar voormalige fractiecollega’s bij het faillissement van werkbedrijf Werkmakelaar-Oost. Het kostte de gemeente tonnen — en de financiële misère moest nota bene via een klokkenluider naar buiten komen. Volgens Sipman hadden haar eerdere partijgenoten in de Deventer raad een motie van wantrouwen tegen verantwoordelijk wethouder Jan Jaap Kolkman moeten steunen. Nu stemde ze als enige voor, de andere D66’ers in de Deventer raad durfden het niet aan coalitiegenoot PvdA ermee tegen de haren in te strijken.
Naar verluidt heeft D66-fractievoorzitter Jan Schuring alles uit de kast gehaald om Sipman op andere gedachten te brengen. Voor Sipman was dat te veel. Ze stapt op en wil niets meer met de fractie te maken hebben. En om te voorkomen dat ze de rest van de periode er als fractie alleen voor staat, sluit ze zich aan bij de VVD.
Natuurlijk is het aan Sipman zelf om te besluiten wat ze met haar zetel doet. De Pavlov-reactie ‘zetelroof!’ van haar voormalige fractiegenoten is staatsrechtelijke kolder. Met de uitspraak van de kiezer in haar kontzak, is Sipman immers zonder last tot lid van de gemeenteraad gekozen. Ze heeft daarmee, zoals dat dan heet, een vrij mandaat. Niemand mag haar stemgedrag beïnvloeden. Net zo goed als dat ze lekker zelf uitmaakt van welke fractie ze lid is, is het aan haarzelf te oordelen waar de D66-kiezer het meest mee is geholpen: het steunen van de coalitie óf het politieke lot van wethouder Kolkman bezegelen.
Toch knaagt het.
Met haar overstap naar de VVD doet Sipman het voorkomen alsof er inhoudelijk iets is veranderd. Alsof D66 bijvoorbeeld het eigen verkiezingsprogramma niet meer nakomt of er een politieke kwestie is waardoor Sipman’s eigen mening is veranderd. Maar dat is niet zo. ‘Ik blijf actief voor Deventer met dezelfde aandachtsgebieden als bij D66,’ zegt ze tegen de Stentor.
Voor de kiezer is dat verwarrend. Ze doet alsof er geen verschillen zijn tussen de Deventer D66 en de VVD, terwijl één blik op de verkiezingsprogramma’s genoeg is om het tegenovergestelde te beweren.
Logischer is wanneer Sipman de samenwerking met de fractie had opgezegd en als zelfstandige D66-fractie haar raadsperiode voortzet, met alle ondersteuning die daarbij hoort.
Sipman kan met haar kiezersmandaat immers net zo veel aanspraak maken op de naam D66 als de andere gekozenen op de kieslijst. Hoeveel stemmen ze daar persoonlijk bij haalde, is dan niet eens relevant. Door Sipman op de lijst te plaatsen heeft D66 haar zélf de verantwoordelijkheid gegeven de kiezer te vertegenwoordigen. Dat vertrouwen is, nu Sipman via de kieslijst in de raad is gekomen, onherroepelijk.
Dat de Deventer raad dan getooid is met twee fracties van dezelfde politieke kleur is volgens mij makkelijker uit te leggen dan krampachtig partij-affiliatie boven de inhoud plaatsen — en politiek voor te spiegelen als een spelletje over macht in plaats van een goed gesprek over de inhoud.
Dit artikel verscheen eerst in Binnenlands Bestuur.
We hebben allemaal wel een plek waar we nooit zouden willen wonen. Maar wanneer een kandidaat voor de gemeenteraadsverkiezingen zegt dat ze liever niet binnen de gemeentegrenzen wil wonen, is er toch iets meer aan de hand.
Het is wel wat Ingrid Voncken, lijsttrekker voor het CDA in Sint Anthonis, zegt. Vorige maand maakte de lokale afdeling van de christendemocraten daar bekend dat zij de eerste positie op de kieslijst aan Voncken hebben gegund. Ze is er sinds eind 2015 wethouder. In die twee jaar is ze niet verhuisd naar haar nieuwe werkplaats maar in Gennep blijven wonen. De raad heeft tot nu toe altijd een oogje toegeknepen en haar uitstel op de gemeentewettelijke verhuisverplichting verleend.
Nu ze kandidaat-raadslid is, peinst Voncken er nog stééds niet over om naar Sint Anthonis te verhuizen. ‘Ik wil nadenken over een verhuizing als ik opnieuw wethouder kan worden,’ zei ze tegen De Gelderlander. Heel veel enthousiasme voor het dorp druipt daar nou niet van af.
Het wordt nog gekker wanneer ze in het vraaggesprek ook nog eens aangeeft eigenlijk niet eens voor de raad beschikbaar zijn. ‘Als ik geen wethouder kan worden, eindigt voor mij het avontuur Sint Anthonis,’ laat ze in hetzelfde interview optekenen. Voncken is niet de eerste of de enige die bovenaan de gemeentelijke kandidatenlijst prijkt met als enige motief wethouder te worden. Te vaak worden kiezers opgescheept met kandidaten die eigenlijk niet geïnteresseerd zijn om deel te uit gaan maken van de volksvertegenwoordiging.
Dat is gek. Voor het wethouderschap is het niet nodig je voor de raad te kandideren. Nergens in de Kies- of Gemeentewet staat dat wethouders lid van of kandidaat voor de gemeenteraad moeten zijn geweest. Het hebben van een politiek bestuurlijke functie vraagt immers andere competenties dan het zijn van volksvertegenwoordiger. Rasbestuurders als Job Cohen en Jozias van Aartsen kwamen maar wat ongemakkelijk over toen ze het andere ambt probeerden. Gemeentelijke kiezers verdienen kandidaten die klaar zijn voor het ambt — of het op z’n minst ambiëren. Wanneer men komende maart naar de stembus gaat, doen zij dat om 7 tot 45 collega-burgers uit te zoeken die namens hen het politieke debat gaan voeren en daarmee het lokaal beleid vorm geven.
Door een kandidaat-wethouder bovenaan de lijst te zetten schoffeert het CDA in Sint Anthonis de manier waarop we onze vertegenwoordigende democratie hebben ingericht. Dat zegt: eerst het debat, dan de wethouder. Deze kieslijst beweert het tegenovergestelde; alsof de wethouder haar kandidaten meeneemt naar de raad in plaats van omgekeerd. In feite zegt het CDA daar dat deel uitmaken van de macht voor hen belangrijker is dan democratie.
Voor de kiezer die het democratisch bestuur van de gemeente serieus neemt, rest er maar één logische weg. Stem níet op kandidaatswethouders en – wanneer u in Sint-Anthonis woont – stem niet op mevrouw Voncken. Het hoeft een stem op het CDA niet in de weg te staan. De overige kandidaten op de lijst lijken me kundig en betrokken. Dat zou nog eens een keuze zijn. Een keuze voor democratie — in plaats van op baantjesjagers die zich onder valse voorwendselen op kieslijsten laten plaatsen.
Bijna de helft van de burgers móet met de handen voor het gezicht aan de ontbijttafel hebben gezeten. Met nog geen 150 dagen voor de volgende gemeenteraadsverkiezingen (en daags na de stembusgang in zes herindelingsgemeenten) lezen we dat het in vijftig procent van de raden hommeles is (Trouw, 28 november). Niet alleen is die rapportage kort door de bocht, er is ook nog eens niks mis met die ruwheid.
In de afgelopen zes jaar zag ik alleen al voor mijn column in vakblad Binnenlands Bestuur meer dan 300 gemeenteraden en op één na alle Provinciale Staten vergaderen. Ja, het kan er in de gemeentelijke politiek soms hardhandig aan toe gaan. Maar wat hoogleraar Korsten (en sommige andere bestuurskundigen) maar niet lijken te begrijpen, is dat die ruwheid hóórt bij de politiek.
Ik geef graag het voorbeeld van een volstrekt rommelig verlopen vergadering in Noordoostpolder. De raad vergaderde die avond over een volledig uit de hand gelopen inspraakavond over ondergrondse containers. De wethouder, die de avond om boosheid van burgers eerder moest verlaten, werd de oren gewassen. Het was een stevige vergadering waar fracties elkaar niet spaarden. Juist omdat de politici ook elkaar aanpakten, gaven ze gehoor aan de emoties die op de publieke tribune leefden. Je voelde dat mensen door de ruwte van de vergadering tot rust kwamen.
Zoveel anders was een vergadering in Tiel. Er was lekkage geweest bij een chemisch bedrijf en de hulpdiensten kwamen wat laat in beweging. De onvrede en bezorgdheid waarmee burgers naar de raadzaal togen, is voor te stellen. Helaas werd hun een bestuurlijk nette vergadering voorgeschoteld. Op de publieke tribune voelde je mensen bozer en bozer worden; ze verlieten met rode hoofden het gemeentehuis.
Het politieke debat hoort een beetje… morsig te zijn. Zo krijgen wij, burgers, het idee dat onze emoties óók legitiem zijn. Het is juist gebaat bij oplopende meningsverschillen. In Rotterdam verliep het vóór 2002 allemaal binnen de lijntjes. En de stad broeide van onvrede. De luidruchtige komst van Leefbaar was disruptief, maar er werd wél weer gedebatteerd. Mensen durfden emoties te tonen en werden eerlijker dan ze ooit konden zijn. Loopt dat weleens uit de hand? Zeker. Botsingen tussen prominent Leefbaar-raadslid Tanya Hoogwerf en de voorman van de door de islam geïnspireerde partij Nida, Nourdin el Ouali zijn nét niet orde van de dag. Na een debat over oplopende huurschulden viel een wethouder GroenLinkser Judith Bokhove bijkans aan.
Let wel: niet alleen op de islam of crises botsen fracties: over het Centraal Station was ruzie en over ‘de nieuwe Kuip’. Maar me dunkt dat deze twee belangrijke projecten alleen maar beter uit die strijd zijn gekomen. Alles bij elkaar opgeteld, ligt Rotterdam er op dit moment een stuk beter bij dan twintig jaar geleden. Hoe onfraai het soms was om naar te kijken, het politieke debat – de openhartigheid en dus ruwheid ervan – heeft dat mede mogelijk gemaakt.
Ik maak me meer zorgen in rustige raden waar ieder zijn technische zegje doet, dan wanneer er in tweede termijn met stoelen wordt gesmeten.
Ik maak me meer zorgen in rustige raden waar ieder zijn technische zegje doet, dan wanneer er in tweede termijn met stoelen wordt gesmeten. Korsten lijkt dat niet te begrijpen. Ja, het loopt weleens uit de pas. En als je al die momenten optelt, ontstaat er snel een ontluisterend beeld. Je moet dan ook naar de hele periode kijken. Het is niet vier jaar alleen maar rumoerig en ruzie.
Ten tweede, het lijkt niet te voorkomen dat het weleens uit de hand loopt. Ze zeggen dat iedere relatie ruzie nodig heeft en dat is voor politiek misschien niet anders. Net als bij een huwelijk, moet je een raad niet afrekenen op hoe vaak de leden ruzie hebben, maar hoe vaak ze er weer uit komen. In dat opzicht word ik haast blij van de feiten zoals Korsten ze presenteert. Gefeliciteerd: uw raadsleden hebben ruzie, en ze komen er zó vaak ook weer uit.
Natuurlijk is het niet fraai om te zien, en op menig werkvloer volstrekt ongewenst. Maar de politiek ís geen normale werkvloer. De vertegenwoordigende democratie zorgt ervoor dat we vrijelijk mogen praten over zaken die we belangrijk vinden. Waar we ons verstand, maar ook ons hart moeten laten spreken. Waar we bóós over worden als het wordt aangetast. Juist daarom is het een van de meest kostbare dingen die we hebben en meer dan de moeite waard om het voor te blijven opnemen.