Haagse raadsleden wisselen van fractie. Hoe zit dat?

Bij de gemeenteraadsverkiezingen stonden Sewtahal en Bingöl op de kieslijst van respectievelijk PvdA en CDA. Nu maken ze deel uit van Hart voor Den Haag. ‘Ja, dit mag zomaar’, zegt John Bijl tegen Den Haag FM. Raadsleden zijn in principe vrij om zelf te bepalen voor welke fractie ze uitkomen, legt Bijl uit. ‘Raadsleden zitten er op persoonlijke titel, met een eigen mandaat. Als ze vinden dat ze hun werk beter kunnen doen in een andere fractie, staat het ze vrij om die keuze te maken. De zetel blijft altijd van het raadslid zelf.’

Het vraagt wel uitleg, vindt Bijl. Het is aan de raadsleden om uit te leggen hoe ze verwachtingen uit de verkiezingstijd als lid van een andere fractie waar gaan maken. ‘Als je op de kieslijst van het CDA, de PvdA of een andere partij stond, verwachten mensen dat je dat gedachtegoed verdedigt.’ Zonder die uitleg levert de overstap vooral verwarring op, denkt Bijl. ‘Zolang dat onduidelijk blijft, zullen kiezers denken: zitten ze daar eigenlijk wel voor mij?’

Zeker omdat Sewtahal en Bingöl nu lid zijn van een fractie die duidelijk andere dingen wilt dan de huidige Haagse coaltiefracties hebben afgesproken. In theorie zou de koers van het Haags gemeentebestuur ineens een hele andere kunnen zijn. Al zijn er beperkingen, zegt Bijl tegen het AD/Haagse Courant. ‘Als de uitvoering echt al in gang is gezet, gaat dat niet. Als de straat al openligt, moet je niet ineens gaan zeggen: dan gooien we ’m maar weer dicht. Hetzelfde geldt als er al overeenkomsten met andere partijen zijn gesloten, zoals met onderaannemers.’

Wethouders Huib Zevenhuizen en Maarten van der Greft zeggen zich niet meer te herkennen in de koers van ‘hun’ politieke partij Ronde Venen Belang. Ze zegden hun lidmaatschap op. Zevenhuizen, een zogeheten ‘wethouder van buiten’, vertrekt ook uit het college. Van der Greft wil door. Als ‘onafhankelijk wethouder’, zoals hij het zelf noemt in het bericht waarmee hij het einde van zijn lidmaatschap aankondigde. Kan dat?

‘Eigenlijk zijn alle wethouders voor de wet onafhankelijk,’ zegt John Bijl tegen het AD. Hij wijst er op dat wethouders door de raad worden benoemd. Hun politieke affiniteit is voor het staatsrecht niet zo interessant, legt Bijl uit. ‘Wethouders zijn minder vaak met partijpolitiek bezig dan raadsleden.’ Dat wethouders een partij verlaten – en doorgaan – komt dan ook niet zo heel vaak voor. ‘Dus als een wethouder een partij verlaat, is het echt hommeles.’

Of de gemeente De Ronde Venen nu met een stabiel gemeentebestuur doorkan, hangt volgens Bijl vooral af aan de mensen zelf. ‘Als RVB na deze klap weer politiek gaat bedrijven, verandert er niet zo veel aan de stabiliteit.’ Bijl ziet dit juist als een kans om transparanter politiek te bedrijven. ‘Als het college onder een minderheidscoalitie doorgaat, zullen de wethouders hun plannen beter moeten uitleggen. Dat zou de democratie alleen maar ten goede komen.’

De gemeenteraad vertegenwoordigt alle inwoners van de stad, en vormen samen het hoogste bestuursorgaan van de gemeente. Welke van de 45 Rotterdamse raadsleden maakte daarin de meeste indruk? Op 14 januari in Arminius kiest een vakjury van de Rotterdamse parlementaire pers Het Beste Raadslid van Rotterdam.

Wie kreeg het meest voor elkaar? Wie bracht zijn collega’s inde raad het meest aan het denken? Wie sprak er het meest aansprekend? Kortom: wie was in 2024 het beste raadslid van Rotterdam?

Terugblik op politiek jaar

Op 14 januari wordt dit jaar de prijs uitgereikt. In het programma blikken de politiek verslaggevers van AD, Rijnmond en OPEN Rotterdam terug op het politieke jaar. Wat waren de dossiers die er het meest toe deden? En hoe heeft de Rotterdamse politiek ze behandeld?

Jaarlijks organiseren het Periklesinstituut en Arminius samen met de Rotterdamse pers de prijsuitreiking voor Het Beste Raadslid van Rotterdam. Eerdere winnaars waren o.a. Richard Moti (PvdA. 2023), René Segers-Hoogendoorn (CDA, 2022), Tjalling Vonk (CU, 2021), Ruud van der Velden (Partij voor de Dieren, 2020), Gerben Vreugdenhil (Leefbaar Rotterdam, 2019), Vincent Karremans (VVD, 2018), Jeroen van der Lee (PvdD, 2017) Sven de Langen (CDA, 2016), Nourdin El Ouali (NIDA, 2015), Hugo de Jonge (CDA, 2014), Maarten Struijvenberg (Leefbaar Rotterdam, 2013), Maarten van de Donk (VVD, 2011) en Leo de Kleijn (SP, 2009).

Beste wijkraadslid

Naast de gemeenteraad kijken we in het programma ook naar de wijkpolitiek. Met de aanmoedigingsprijs voor het beste wijk- of dorpsraadslid zetten de wijkpolitici in het zonnetje. Welk wijk- of dorpsraadslid maakte het meeste indruk op Rotterdammers? Doe mee, en geef jouw beste wijkraadslid hier door aan de redactie van het programma.

Kaarten voor het programma kosten 10 euro. Reserveer je plek hier bij Arminius.

De jaarlijkse verkiezing Beste Politicus van Rotterdam is een initiatief van de Rotterdamse politieke pers en het Periklesinstituut en wordt mede mogelijk gemaakt door Debatpodium Arminius.

Naast voorzitters van de Provinciale én Gedeputeerde Staten is de Commissaris van de Koning ook belast met burgemeesters. Zo staat hij vertrouwenscommissies bij het zoeken naar een kandidaat voor het burgemeesterschap van hun gemeente. Voor Dordrecht betekent het dat ze hun eigen oud-burgemeester terugzien in de zoektocht.

Is dat niet raar? AD vroeg het twee deskundigen. Wel een beetje vreemd, vindt Hansko Broeksteeg. ‘Staatsrechtelijk klopt het helemaal,’ zegt de hoogleraar staatsrecht. De commissaris heeft in proicnciep niet zo’n hele grote inhoudelijke bemoeienis met de keuze, legt John Bijl uit. ‘De commissaris is alleen verantwoordelijk voor het proces,’ zegt hij. De commissaris maakt een voorselectie van de kandidaten, maar de commissie bepaalt zelf wie ze uitnodigt.

De commissie moet wel scherp blijven op het advies van Kolff. ‘Een goede commissie vraagt ook door hoe de selectie tot stand is gekomen,’ legt Bijl uit. Bij iemand die je al zolang kent zou dat wel eens moeilijker kunnen zijn, denkt Bijl. ‘Ze moeten hem wel kritisch kunnen bevragen over het advies dat hij geeft.’

Na de eerste selectie van de kandidaten voor de sollicitatiegesprekken is de rol van de Commissaris feitelijk uitgespeeld. ‘Na de eerste selectie is de commissaris te beschouwen als een ‘procesbewaker’ en heeft hij nauwelijks inhoudelijke invloed,’ aldus Broeksteeg.

In de bundel Het Huis van Thorbecke, Verbeelding in het openbaar bestuur beschrijven verschillende deskundigen hoe het beeld van het Huis van Thorbecke niet alleen ons staatsbestel beschrijft, maar misschien ook maakt. Onder redactie van Geerten Boogaard en Boudewijn Steur beschrijft het boek hoe ‘het Huis’ als beschrijving van inrichting van onze democratie heeft gewerkt. Hoe vertelt het verhaal hoe we onze democratie hebben ingericht? Welke invloed had de metafoor in film, literatuur en de wetenschap?

Daarnaast bespreken verschillende auteurs de letterlijke huizen van ons democratisch bestel. Hoe tonen de gebouwen van onze democratische instituties wie we zijn? John Bijl bespreekt in het boek de belangrijkste kamers van het Huis van Thorbecke: De raadzalen. Als Mystery Burger zag hij voor zijn column in Binnenlands Bestuur nagenoeg iedere gemeenteraad vergaderen, en dus elke zaal. Van lelijk tot prachtig, van modern tot traditioneel. Wat laten de Nederlandse zalen zien van de gemeente en de lokale democratie? Hoe beïnvloeden het ontwerp en de inrichting het politieke debat in de raad — en het functioneren van de parlementaire democratie?

De bundel verschijnt bij Boom Bestuurskunde en is vanaf 26 november verkrijgbaar bij de Nederlandse boekhandel. Reserveer hier alvast een exemplaar bij boekhandel Donner.

Het eerste exemplaar van het boek wordt tijdens een presentatieavond op 26 november 2024 in de Statenzaal van de provincie Overijssel aangeboden aan de Commissaris van de Koning Henri Lenferink. De avond start om 19:30.

Van het volk? Check. Voor het volk? Mja, dat zit wel goed. Maar dóór het volk? Het lijkt er tegenwoordig steeds minder op. Het voorstel om politieke partijen een minimum ledenaantal te verplichten had hier verandering in kunnen brengen.

Afgelopen week behandelde de Tweede Kamer de begroting voor het ministerie van Binnenlandse Zaken. En even ging het over de aankomende wet op politieke partijen. Die wet moet betere regels voor subsidies en donaties geven. En eisen voor interne organisatie.

Maar welke? Kamerlid Joost Sneller (D66) vroeg afgelopen week om meer duidelijkheid. Via een motie riep Sneller op „minimale materiële vereisten aan de interne partijdemocratie op te nemen”.

In de wandelgangen ging het al gauw over een minimumaantal leden voor politieke partijen. Begrijpelijk. Niet alleen daalt de opkomst aan de stembus al jaren, de lage aantallen partijlidmaatschap zijn ook geen toonbeeld van een levendige democratie. Van de 13,5 miljoen kiesgerechtigden zijn er zo’n 3,5 procent lid van een landelijke politieke vereniging zoals PvdA, SGP of CDA. Bij dat karige percentage kun je hooguit een handvol mensen optellen die lid zijn van een lokale politieke partij.

Forum voor Democratie is met naar eigen zeggen 61.633 leden de grootste ledenpartij. Veel is dat niet; zelfs dat aantal is niet genoeg om de kiesdrempel voor één zetel te behalen. Het ledenaantal van de vereniging met de grootste fractie in de Tweede Kamer is al helemaal opmerkelijk. Met slechts twee leden, de heer Wilders en de Stichting Geert Wilders als rechtspersoon, kan ze met fatsoen niet eens een politieke partij worden genoemd.

Opgeleid en gevormd

Lage ledenaantallen maken partijen niet ineens irrelevant. Het is de voornaamste manier waarop kandidaten voor politieke ambten zich melden. Ze worden er opgeleid, gevormd en, uiteindelijk, ondersteund. Honderd procent van alle Tweede en Eerste Kamerleden zijn gekozen via een kieslijst ingediend door een politieke vereniging. Het aantal gemeenteraadsleden dat niet via een vereniging is gekozen, is op een hand te tellen.

Met die lage ledenaantallen is selectie van kandidaten te veel een speeltje van enkelen geworden. Dat is nogal wat. In een vertegenwoordigende democratie moeten volksvertegenwoordigers worden geselecteerd op hun vermogen op te komen voor de idealen en principes en belangen van hun achterban. Inbreng van die kiezers is vóór de verkiezingen net zo nodig als participatie met gekozenen daarná.

Maar wanneer de selectie wordt gedaan door de enkelen, die ook al te dicht op het bestuurlijke haardvuur zitten, gaan ook andere factoren dan politieke overtuiging meespelen. Zoals iemands kansen in de campagne, of meegaandheid met de leider.

Leden hebben dan de invloed om het verkiezingsprogramma of de kandidatenlijst van de partij bij te sturen. Het is immers hún vereniging. Toegegeven, een minimum aan leden is geen garantie. Ook ledenpartijen kennen fractiediscipline, Kamer- en gemeenteraadsleden die opstappen na een meningsverschil met de fractievoorzitter en sturende selectiecommissies. FVD heeft het met zijn interne regels zo goed als onmogelijk gemaakt voor leden om invloed te hebben op het program of de kandidatenlijst.

Verantwoordelijkheid nemen

Maar het stellen van een minimum aantal leden, bijvoorbeeld als voorwaarde om kieslijsten in te dienen, stelt wel de norm dat politieke partijen bewegingen van kiezers moeten zijn. Een minimum van een half promille van het aantal kiesgerechtigden zou al iets uitmaken. Dat zijn 6.750 leden. Het komt overeen met het aantal handtekeningen dat een lokale partij gemiddeld moet ophalen om aan verkiezingen mee te doen. Alleen BIJ1, JA21, Denk en 50Plus en natuurlijk PVV zitten onder die grens. Die zouden werk moeten maken van hun ledenaantallen, maar hopelijk startten alle partijen ledenwerving op. Het laat partijbesturen, politici én kiezers zien dat een open en evenredige democratie geen bezit van politici, laat staan partijbesturen, is. Zoals documentairemaker Michael Moore het eens zei: democratie is geen kijksport.

Want is het grotere probleem van onze democratie niet dat de kiezer zijn verantwoordelijkheid niet meer neemt bij de totstandkoming van politiek? Laat met wetgeving en normstelling maar zien dat politieke participatie in een evenredige democratie niet facultatief is. Democratisch bestuur is, zoals Abraham Lincoln het al stelde: van het volk, voor het volk. Maar ook dóór het volk. En in dat laatste schiet de Nederlandse kiezer momenteel tekort.

Dit artikel verscheen eerst in NRC.

Wat is een politieke partij? Je zou zeggen: een verzameling van betrokken burgers van gelijke politieke oriëntatie, liefst zo veel mogelijk. Een partij zonder veel leden klinkt als een tegenstelling.

Afgelopen dinsdag behandelde de Tweede Kamer het voorstel voor een wet op politieke partijen, waarmee onder meer regels voor donateurs worden aangescherpt en hopelijk ook lokale politieke partijen recht gaan hebben op rijkssubsidie. Dan moet een partij wel leden hebben, vond Kamerlid Joost Sneller (D66). Hij riep met een motie de minister op daar iets over bij wet vast te leggen.

Hij heeft een punt. Politieke partijen hebben in ons bestel een onmisbare functie: gedachtevorming, creëren van herkenbaarheid, opleiden van aspirant-politici en – uiteraard – selectie van kandidaten.

Vooral met dat laatste zijn de politieke partijen een verlengstuk van ons democratisch bestel. Politieke verenigingen dienen hun kandidaten te selecteren op hun vermogen op te komen voor de beginselen van de partij – en zo stem te geven aan hun achterban. Mede door de ontzuiling zijn ze de laatste decennia alleen maar belangrijker geworden – en op papier de belangrijkste vorm van politieke participatie.

Ze bewerkstelligen democratie tussen de verkiezingen in. Maar als kandidatenselectie door een of enkelen wordt uitgevoerd is er gerede kans dat andere factoren gaan meespelen. Zoals een lekker mediaprofiel, of niet moeilijk doen over coalitie-afspraken wanneer deze op gespannen voet met partijprincipes komen te staan.

We hebben maar weinig garanties ingebouwd. De laatste jaren zijn er regels voor donaties gekomen, voor de organisatie van partijen zijn er nauwelijks voorschriften. Deels omdat partijen al moeten voldoen aan het verenigingsrecht. Dat geldt ook voor de lokale kaartclub, met als verschil dat de resultaten van de kaartclub vermoedelijk geen invloed hebben op het landsbestuur. Het is helemaal niet zo gek om extra regels te stellen voor partijen, ofwel verenigingen die ook kieslijsten voor verkiezingen indienen. Misschien wel als voorwaarde daartoe. Normen voor lijstvorming, verbod op dubbelfuncties, toegankelijkheid van interne campagnes – en zo heb ik nog wel een lijstje – maken de kansen op kritische Kamerleden groter dan een kieslijst met vazallen van de grote leider.

Een minimum aantal leden is een goed begin. Een half promille van het aantal kiesgerechtigden als grens voor het kunnen indienen van een kieslijst bijvoorbeeld; het is vergelijkbaar met het aantal ondersteuningsverklaringen dat een gemiddelde lokale politieke vereniging moet ophalen om überhaupt aan verkiezingen mee te doen.

Voor lokale partijen een haalbare norm. Voor landelijke partijen zou het aantal op zo’n minimum van 6.750 leden komen. In 2024 zouden alleen BIJ1, JA21, Denk en 50Plus het gevaar lopen geen kieslijst in te kunnen leveren. En natuurlijk de PVV, die met twee leden, de heer Wilders en de Stichting Geert Wilders als rechtspersoon, niet eens een politieke partij genoemd kan worden. Maar wel een behoorlijk centralistische machtsfactor in het landsbestuur is geworden. Deze vijf zullen wellicht de sporen erin moeten zetten, voor de andere partijen is het ieder geval normstellend. Het laat partijbesturen, politici én kiezers zien dat in een open democratie politiek geen bezit van politici laat staan van partijbesturen is.

Maar de Kamer stemde tegen Snellers voorstel. De doorslaggevende tegenstem van de NSC-fractie viel op, partijleider Omtzigt had zich eerder als voorstander voor partijregels uitgesproken. ‘We stemmen vandáág tegen,’ zei NSC-Kamerlid Sandra Palmen. ‘Inhoudelijk steunen we de motie wel,’ aldus Palmen, maar ze wacht liever even het voorstel van de minister af.

Dat doen wij ook dan maar. In de hoop dat de Minister de oproep van een Kamermeerderheid als aanleiding ziet politieke partijen als serieuze instituten van ons democratisch bestel te behandelen. Met voorwaarden die daarbij horen. En helder vastleggen dat democratie ook voorafgaand aan verkiezingen hoort te werken, net zo goed als daarna.

Dit artikel verscheen eerst in Binnenlands Bestuur.

Voorstanders van wetgeving, waaronder Pieter Omtzigt (NSC) en D66, betogen dat een politieke partij in een democratie zelf ook democratisch georganiseerd moet zijn. Zij vrezen dat een partij die volledig afhankelijk is van één persoon geen interne tegenspraak of controlemechanismen kent. Volgens bestuurskundige John Bijl is dit een fundamenteel probleem: ‘Je hebt een veiligheidsklep nodig. In een partij zonder leden is er geen ruimte voor intern debat en geen manier om de leiding ter verantwoording te roepen.’ Hij pleit dan ook voor wetgeving die partijen verplicht om een democratische structuur te hanteren.

Overheidsingrijpen

Tegenstanders, waaronder historicus en rechtsgeleerde Gerrit Voerman, vinden dat de overheid zich niet moet bemoeien met de interne organisatie van politieke partijen. Hij wijst erop dat miljoenen mensen op de PVV stemmen en dat deze kiezers blijkbaar geen bezwaar hebben tegen de structuur van de partij. ‘De democratie is uiteindelijk het oordeel van de kiezer. Als mensen vinden dat een partij te weinig interne controle heeft, kunnen ze daar zelf voor kiezen door niet op die partij te stemmen.’

Geert Wilders zelf reageerde fel in de Tweede Kamer: ‘Waar bemoei je je mee?’ Volgens hem is het een bewuste keuze om de PVV zonder ledenstructuur te laten functioneren, juist om de koers strak te houden. Hij wijst erop dat er in het verleden interne conflicten zijn geweest bij andere partijen, wat de stabiliteit van de PVV volgens hem ten goede is gekomen.

Een principiële kwestie

De discussie raakt aan een bredere vraag over partijstructuren en democratie. Moet een partij intern democratisch zijn, of is het voldoende dat zij via verkiezingen verantwoording aflegt aan de kiezer? Voorstanders van verplicht ledenaantal zien dit als een noodzakelijke waarborg voor transparantie en controle, terwijl tegenstanders het een vorm van staatsinmenging vinden die indruist tegen de vrijheid van vereniging. De vraag blijft of de overheid daadwerkelijk regels moet opleggen aan politieke partijen, of dat kiezers zelf het laatste woord hebben.

Volgens gemeentepolitiekdeskundige John Bijl is de rol van commissievergaderingen cruciaal in het politieke proces. ‘Feitelijk vindt het meeste politieke voorbereidende werk in deze commissies plaats. Hier wordt gediscussieerd en worden voorstellen afgewogen. Je kunt dat niet pas doen in de vergadering waar de besluiten worden genomen.’

Elke Statenfractie mag een burgercommissielid aanstellen om de werklast te verlichten, maar Bos maakt daar geen gebruik van. Hij stelt dat FvD ‘effectiever’ werkt buiten de commissies en dat vergaderingen weinig invloed hebben op de uiteindelijke besluitvorming. Bijl plaatst kanttekeningen bij deze strategie. ‘Je bent gekozen als Statenlid en dan moet je ook gewoon je gezicht laten zien en meepraten over de zaken die voor jouw kiezers belangrijk zijn.’

Het contrast met andere eenmansfracties is groot. D66-Statenlid Wouter Versluijs woonde 31 van de 33 commissievergaderingen bij en noemt afwezigheid ‘een gemiste kans’. Ook bij de PVV was Statenlid Raymond de Roon vaak afwezig, maar hij zorgde tenminste voor vervanging door een burgercommissielid.

De discussie over de aanwezigheid van Statenleden raakt aan de kern van volksvertegenwoordiging: in hoeverre kunnen kiezers verwachten dat hun vertegenwoordigers deelnemen aan het inhoudelijke proces? De komende tijd zal blijken of FvD vasthoudt aan deze werkwijze, of dat er toch meer inzet komt om actief deel te nemen aan de Statencommissies.

Volgens gemeentepolitiekdeskundige John Bijl is het achterhouden van informatie een ernstige fout. ‘Een wethouder hoort de raad volledig en correct te informeren. Dit is een basisfout.’ Hij benadrukt dat de motie van wantrouwen ook in stemming kan worden gebracht als de wethouder zich heeft ziekgemeld, zoals Postma deze week deed. ‘Het gaat om haar functioneren in het verleden.’ Mocht zij weigeren op te stappen, dan kan de raad een formeel ontslagbesluit indienen.

De situatie rondom Postma zet ook druk op de coalitie. In mei vorig jaar werd onderwijswethouder Tatjana Sormaz (BVNL) als eerste wethouder in de fusiegemeente al weggestuurd vanwege een gebrek aan samenwerking. Volgens Wim Smit van ONS Brielle kan een gedwongen vertrek van Postma ook de stabiliteit van de coalitie verder onder druk zetten.

De kwestie wordt komende week in de gemeenteraad besproken, waar duidelijk zal worden of Postma aanblijft of dat Voorne aan Zee opnieuw een wethouder ziet vertrekken.