Vijf misvattingen over het burgemeesterschap

Rotterdam zoekt op dit moment een opvolger voor Ahmed Aboutaleb. Nog dit jaar moet zijn opvolger worden geïnstalleerd. Op verschillende manieren doet de gemeente haar best om ook de inwoners te betrekken bij wat er van de nieuwe burgemeester mag worden verwacht. Vers Beton vond daarin een aanleiding om maar eens op te schrijven wat nu precies de functie is van een burgemeester.

Er zijn nogal wat misvattingen over. Vers Beton legde er vijf voor aan John Bijl van het Periklesinstituut.

Na jaren van overleg, protest, beklag, een vuist op tafel van toenmalig VNG-voorzitter Jan van Zanen, arbitrage en demonstrerende wethouders Financiën op het Malieveld is de financiële situatie van gemeenten er niet beter op geworden. Integendeel. Zelfs de VNG pleit er nu voor dat gemeenten dan maar geen sluitende begroting inleveren.

Het is de hoogleraren Raymond Gradus en Tjerk Budding ook opgevallen, getuige hun opiniebijdrage vorige week in deze krant (FD, 10 april). Zij betogen dat gemeenten hun spaargeld moeten aanspreken om de jaarlijkse financiële tekorten tegen te gaan. Dat is niet alleen geen oplossing; het is zelfs adding insult to injury.

Griffe graaiers

Het is te gortig om gemeenten weg te zetten als griffe graaiers van gemeenschapsgeld. Helaas komt de nijpende financiële situatie van gemeenten niet bepaald uit de lucht vallen. Zonder structureel ingrijpen staan we aan de vooravond van een onbedoelde maar catastrofale verschraling van de publieke dienstverlening op lokaal niveau. Dat merken we straks allemaal in slecht onderhouden wegen, verstopte riolen, gesloten zwembaden en bibliotheken, nóg langere wachtlijsten voor jeugdhulp en Wmo, rotte schoolgebouwen en woekerend groen.

Betogen dat gemeenten niet hun steentje bijdragen aan noodzakelijke bezuinigingen is onheus. Budding en Gradus gaan in hun bijdrage voorbij aan het feit dat het gemeentefonds – waarvan elke gemeentebudget tot wel driekwart afhankelijk is – al decennialang de sluitpost van de rijksbegroting is.

Al zeker sinds 2002 miskent het Rijk consequent de regel dat elke nieuwe taak voor gemeenten ook adequaat gefinancierd moet worden. Voorbeelden zijn te zien bij de uitvoering van de jeugdhulp en de maatschappelijke ondersteuning: gemeenten kregen openeinderegelingen overgedragen, met daarbij een korting van 25% op het budget. Ook het kabinet-Rutte IV kort weer €500 mln extra op het budget voor jeugdhulp, ondanks dat de verantwoordelijk staatssecretaris inmiddels zelf tegen is. De meest recente ontwikkeling is dat dit bedrag met een eigen bijdrage – te innen door gemeenten – gevonden moet worden.

Een arbitragecommissie onder leiding van staatsraad en huidig informateur Richard van Zwol oordeelde al in 2021 dat gemeenten structureel €6 mrd te weinig van het Rijk hadden ontvangen voor de jeugdzorg – en de komende jaren komen ze miljarden te kort. Het oordeel leidde nog nauwelijks tot bijbetaling, laat staan herstel.

Nooit uitgevoerd

Gemeenten moeten echter óók bloeden voor beleid dat nooit is uitgevoerd. Ze worden sinds 2015 gekort op hun budget, vanuit de onbewezen gedachte dat gefuseerde gemeenten minder geld nodig hebben. En hoewel die verplichte fusies er (gelukkig) nooit zijn gekomen, bleef deze korting – tot nog toe – bestaan.
Daarbovenop wijzigt het Rijk – eenzijdig – de voedingsgrondslag voor het gemeentefonds; jargon voor ‘u krijgt minder geld voor dezelfde taken’. Hierdoor zijn gemeenten angstig geworden structurele verplichtingen aan te gaan en legden ze reserves aan voor beleid dat wél nog moet worden uitgevoerd.

Personeelstekorten, die iedereen ervaart, helpen ook niet om dat geld uit te geven. Dit kabinet zet met de deze week verschenen Voorjaarsnota voorzichtig een eerste stap; genoeg is het zeker niet. Er is maar een échte oplossing: gemeenten moeten van het Rijk adequate budgetten krijgen voor hun taken, naast een correctie om de opgebouwde achterstanden te herstellen. Dat is niet alleen verstandig, het is ook fatsoenlijk.

John Bijl is directeur van het Periklesinstituut, Michiel van der Eng is als trainer aan het instituut verbonden. Het Periklesinstituut verzorgt trainingen voor raadsleden en wethouders.

Dit artikel verscheen eerst op 18 april 2024 bij het Financieel Dagblad.

De nét herkozen Freek Jansen (FvD) vertrekt deze week als Kamerlid. Nog geen 8 weken was hij lid. Maar kiezers, niet getreurd. ‘In zijn brief vertelt hij dat hij zijn zetel tijdelijk ter beschikking stelt’, las Kamervoorzitter Bosma bij zijn afscheid voor.

Jansens vertrek was al eerder aangekondigd. Partijleider Thierry Baudet meldde het al anderhalve week eerder in het eigen YouTube-programma Forum Inside. De partijleider, met kamerlid Jansen naast hem, legde uit dat Jansen vertrekt om plaats te maken voor zijn opvolger Pepijn van Houwelingen. Die zou ‘voor zes maanden’ zijn plaats innemen, om deel uit te kunnen maken van de enquêtecommissie over het regeringsbeleid tijdens de pandemie. ‘Je gaat ze daar helemaal gek maken’, zei Baudet tegen Van Houwelingen.

Kan dit zomaar? Het venijn zit in het woordje ‘tijdelijk’. Kamerleden kunnen natuurlijk opstappen. Zeker de laatste jaren gebeurt het maar al te vaak dat een Kamerlid zijn termijn niet afmaakt, meestal om een andere betrekking te vervullen. Maar zo’n vertrek is definitief. Een volksvertegenwoordiger kan de Kamer verlaten door ziekte of zwangerschap. Dat is inderdaad tijdelijk; de Kieswet heeft het mogelijk gemaakt dat voor een vaste periode van 16 weken dit lid door zijn opvolger op de kieslijst wordt vervangen. Daarna neemt het gekozen Kamerlid zijn zetel automatisch weer in.

Maar van ziekte – laat staan zwangerschap – is bij Jansen geen sprake. De enige manier waarop deze tijdelijkheid tot stand gekomen zou kunnen zijn, is wanneer Jansen en Van Houwelingen daar zélf afspraken over hebben gemaakt. Jansen moet dan Van Houwelingen hebben beloofd terug te treden als Kamerlid wanneer Van Houwelingen op zijn beurt toezegt na het afgesproken halfjaar weer uit de Kamer te vertrekken.

Ook in gemeenteraden komen deze onderhandse vervangingdeals weleens voor

Jansens ‘tijdelijke vervanging’ bestaat in ons kiesstelsel gewoon niet. En dat is niet voor niets.  Je kunt Kamerleden niet als voetballers ‘even’ wisselen omdat het de wedstrijd beter uitkomt. Met de verkiezingen hebben kiezers zich uitgesproken wie hen moet vertegenwoordigen. Kamerleden zijn geen personeel waarvan een partij, een fractie of zelfs het Kamerlid zelf kan bepalen dat iemand tijdelijk het klusje beter zou kunnen doen.

Zo’n onderhandse afspraak is tegen de geest van de wet, en misschien ook wel tegen de letter. Wanneer Van Houwelingen straks de eed of belofte aflegt, verklaart hij ‘om iets in dit ambt te doen of te laten’ geen ‘belofte [heeft] aangenomen of zal aannemen’. In de regel wordt daarbij aan een geldelijke afspraak of financieel gewin gedacht, niet per se de invloed of aandacht die Van Houwelingen ongetwijfeld krijgt. Toch wordt Van Houwelingen ook financieel beter van deze onderhandse afspraak. Zonder de toezegging terug te treden zou Van Houwelingen geen Kamerlid worden. Hij krijgt erdoor een halfjaar schadeloosstelling, twintig procent meer dan zijn huidige wachtgeld. Ook kan hij rekenen op een verlenging van zijn aanspraak op toekomstig wachtgeld. De ironie wil dat juist plaatsvervangers vanwege ziekte of zwangerschap géén aanspraak kunnen maken op wachtgeld; door de onderhandse afspraak kan Van Houwelingen dat wel. Door het halfjaar extra komt Van Houwelingen ineens in aanmerking voor de maximum wachtgeldperiode van 3 jaar en 2 maanden.

Bij elkaar houdt Van Houwelingen aan deze afspraak ruim 56 duizend euro over. Genoeg reden om in te grijpen. Door de Kamer zelf. Om geïnstalleerd te kunnen worden zal de Kamer Van Houwelingens zogeheten geloofsbrieven moeten controleren. De openbaar gemaakte afspraak zijn zetel weer op te geven zou goedkeuring van die geloofsbrieven in de weg moeten staan. Op z’n minst zou de Kamer een toelichting en een bevestiging moet vragen dat er niets is afgesproken over enig terugtreden, of Van Houwelingen direct een sanctie opleggen.

Eerlijk is eerlijk, Van Houwelingens deal is niet uniek. In 1977 maakte drie PvdA’ers een vergelijkbare afspraak. Ook in gemeenteraden komen deze onderhandse vervangingdeals weleens voor. Zo maakte een Haags raadslid eens plaats voor een lijstopvolger toen ze voor ziektevervanging zelf Kamerlid werd. Ze zou daarna als raadslid terugkeren. De studentenpartijen in Groningen, Delft en Utrecht kennen de onwettige afspraak dat de gekozen raadsleden na twee jaar ‘vrijwillig’ het veld ruimten voor hun opvolgers. Meerdere partijen kennen niet te handhaven clausules dat de zetel moet worden opgegeven wanneer het Kamerlid om wat voor reden dan ook de fractie verlaat. Ook elke gemeentelijke of provinciale commissie geloofsbrieven zou kandidaatsstellingsformulieren moeten controleren op afspraken die met de ambtseed in de knel komen.

Dat deze voorvallen tot nu toe zijn gedoogd zijn ook niet goed uit te leggen. Niet in de gemeente, en niet in de Kamer. Dat de FvD-fractie met deze brutale overtreding van democratische principes Kamerleden met willekeur vervangt, is een prima aanleiding om er strenger in te worden. En onjuridische afspraken om tot het ambt te komen als sta-in-de-weg voor een benoeming te zien. Regels veranderen is er niet voor nodig, ze handhaven is genoeg.

Dit artikel verscheen eerst in Binnenlands Bestuur.

Nog voor de zomer zou de naam van de nieuwe burgemeester bekend moeten zijn. Maar eerst moet de zoektocht nog beginnen. Zo’n procedure wordt gevoerd door de gemeenteraad, legt John Bijl uit. Nadat de profieltekst door de raad is opgesteld kunnen mensen solliciteren. Dat kan iedereen. ‘Iedereen kan burgemeester worden,’ aldus Bijl.

(de tekst gaat verder onder video)

Natuurlijk zijn er geschiktheid eisen. ‘De eerste is dat hij voorzitter is van de gemeenteraad. Daarmee ben je toch een beetje verantwoordelijk voor de kwaliteit van de politieke besluitvorming’, vertelt John. Daarnaast heeft de burgemeester de portefeuille Openbare orde & Veiligheid. ‘Dat is misschien wel de zwaarste taak als burgemeester, zeker in een stad als Rotterdam.’

Drie raadsleden maken kans om Rotterdams Beste Politicus te worden. Het zijn René Segers-Hoogendoorn, Mina Morkoç en Simon Ceulemans. Zij zijn door de jury genomineerd  voor de titel ‘Beste politicus van het jaar’ in Rotterdam.

De drie verschillen onderling veel, maar zijn allen goede voorbeelden van wat een raadslid vermag  an dossiervreter tot topdebater. De uitreiking vindt plaats op 17 januari in Arminius.

De prijs voor het beste raadslid is een jaarlijks initiatief van de Rotterdamse politieke pers en het Periklesinstituut, mede mogelijk gemaakt door LOKAAL en debatpodium Arminius. Vorig jaar won Tjalling Vonk (ChristenUnie) de prijs. Eerdere winnaars waren onder meer Vincent Karremans, Nourdin El Ouali en Hugo de Jonge.

Ook al heb je geen interesse in politiek, het betekent niet dat de politiek geen interesse heeft in jou

Voor grote prestaties zijn er twee dingen nodig: een plan, en nét niet genoeg tijd

Het lijkt een leuk grapje. ‘RoodGroen laat het verkiezingsprogramma wel gewoon doorrekenen door het CPB,’ meldde gefingeerd Kamerlid Mira Ornstein op X (voorheen Twitter). ‘Sterker nog,’ schreef ze, ‘we hebben vorig jaar al gevraagd wat we in moeten vullen voor de beste uitkomst.’

De fictieve politieke partij RoodGroen, met als voorvrouw Mira Ornstein, is een bedenksel van cabaretière Femke Lakerveld. Een persiflage, niet alleen op de maar al te echte samenwerking tussen GroenLinks en de PvdA, maar op z’n best op de hele politiek. En soms nodig, toen SP en BBB meldden hun programma niet te laten uitrekenen, leek de kritiek daarop zelf haast een karikatuur.

Programmadoorrekeningen zijn een service van het Centraal Plan Bureau. Het CPB ondersteunt de overheid door prognoses te maken. Over marktontwikkelingen, en de effecten van beleid. Sinds 1986 biedt het CPB ook die mogelijkheid aan politieke partijen. Ze rekenen uit wat de economische effecten zijn van hun verkiezingsprogramma’s. Sympathiek van het CPB en superhandig voor politieke partijen. Maar zoals als de meeste goede bedoelingen heeft het doorrekenen van een verkiezingsprogramma een keerzijde.

Allereerst zijn verkiezingsprogramma’s helemaal geen beleidsvoorstellen. Helaas presenteren politieke partijen hun programma’s alsof dat wel zo is. Kijk maar eens goed naar de formulering. De meeste verkiezingsprogramma’s zijn gek genoeg geschreven in de Voltooid Toekomende Tijd, terwijl op z’n mildst nog maar een idee is. ‘We versterken de kaders waarbinnen het bedrijfsleven moet werken,’ staat er in het laatste verkiezingsprogramma van D66, terwijl de onderhandelingen met VVD, CDA en ChristenUnie nog niet op het punt stonden te beginnen. Laat staan dat er een concreet beleidsvoorstel is waar andere fracties in de Tweede en Eerste Kamer ook nog iets over te zeggen hebben.

In een pluriforme en duale democratie als de onze wordt beleid pas na de verkiezingen geformuleerd. Eerst in een betrekkelijk vaag tot enorm vaag coalitieakkoord (het liefst op hoofdlijnen!) en daarna door de te benoemen ministers en staatssecretarissen in een regeringsverklaring.

Na die drie stappen is er vast nog wel iets te zien van de ideeën en idealen van een verkiezingsprogramma, maar van de doorrekening zie je zelden iets terug. Dingen veranderen in uitvoering, of vallen samen met andere doelstellingen van andere fracties. Zo gaat dat in een coalitiedemocratie.

Hoewel het door pers en politiek wel zo wordt gepresenteerd bieden de CPB-doorrekeningen de kiezer helemaal geen zekerheid. Verkiezingsprogramma’s geven onmisbare informatie waar politieke partijen voor staan en naar streven, maar in de loop van de geschiedenis is er nog nooit een partijprogramma een-op-een uitgevoerd. Niet totdat een partij bij de verkiezingen 76 zetels haalt.

Daar hoort bij dat verkiezingsprogramma’s an sich niet uit te rekenen zijn. Neem het zinnetje uit het programma van D66 hierboven, of deze van de VVD. ‘Vereenvoudigen en verruimen van de werkkostenregeling zodat mkb’ers meer in hun personeel kunnen investeren,’ schreven de liberalen. Elke econoom heeft meteen duizend vragen. Hoeveel vereenvoudigen? Op welke termijn? Hoe waarborg je dat?

En dat is precies wat het CPB doet. Nadat de verkiezingsprogramma’s zijn ingestuurd vindt er druk verkeer plaats tussen de economen en programmaschrijvers. Regelmatig wordt er dan aan de uitvoeringspassages gesleuteld om de plaatjes er beter uit te laten zien. Programmaschrijvers voegen nog een maatregel toe, of laten er een af, om er voor te zorgen dat het eindresultaat beter wordt. Niet in de laatste plaats om potsierlijk te doen als of de CPB-doorrekening een keurmerk is.

De gesprekken tussen de doorrekenaars en de partijen zorgen ervoor dat er iets door te rekenen valt, maar met iets wat niet in het verkiezingsprogramma stond. In die zin levert de CPB-doorrekening dus valse informatie. En het doet voorkomen dat een verkiezingsprogramma op één allerbeste manier kan worden gerealiseerd. Terwijl de beleidskeuzes die moeten worden gemaakt om bepaalde idealen te bereiken – duidelijke regels voor het mkb, meer investeren in personeel – op verschillende manieren kunnen worden bereikt. In dit geval zelfs op manieren die elkaar uitsluiten óf elkaar juist versterken.

Toegegeven, de doorrekeningen van het CPB bieden wel een realiteitstoets. Het voorkomt, plat gezegd, dat partijen gratis bier beloven — al hield de doorrekening niet tegen dat VVD-lijsttrekker Mark Rutte in 2012 tóch iedereen 1.000 euro beloofde. Maar juist deze discussie hoort niet in de op partijburelen met rekenmachientjes van het CPB te worden gevoerd, maar in het openbaar verkiezingsdebat. ‘Hoe dan?’ Is een fantastische vraag aan een politicus. Nog een betere is ‘Waarom?’. En een stuk interessanter dan het wedstrijdje wanneer de programma’s langs de liniaal van het CPB zijn gelegd.

Verkiezingsprogramma’s zijn op hun eerlijkst wanneer ze een stapel moties zijn; ze beschrijven de gewenste bestemming, niet de uit te zetten koers. Laat dus ook de CPB-berekeningen maar voor wat ze zijn: een advies aan partijen, zonder ze te publiceren. Zodat de verkiezingen zich kunnen concentreren op politiek in plaats van minutieuze uitvoerbaarheid. En niet onbelangrijk: recht doen aan onze parlementaire politiek en het duale stelsel.

Een versie van dit artikel verscheen op 16 augustus 2023 op Binnenlands Bestuur.

‘Juridisch valt haar niets te verwijten,’ zegt Werner de Jong. Zijn fractiegenoot Riene Verburgh stapte onlangs uit de fractie. Zonder dat zij er een duidelijke reden voor kan geven. Met een brief aan de Tweede Kamer vraagt hij om aanpassingen in de wet.

Een ‘kansloze zaak’ denkt John Bijl van het Periklesinstituut. ‘De Kieswet biedt een politieke partij geen mogelijkheden om een lid te dwingen zijn zetel op te geven.’ Deze wet is er om er voorkomen dat partijen gekozen volksvertegenwoordigers iets kunnen afdwingen, legt Bijl uit.

Volgens De Jong blijft er een groot gevaar. In het huidige bestel kan iemand bij een vereniging zich op de kieslijst kan laten zetten met de intentie om daarna voor zichzelf te beginnen. Daarom moeten partijen juist beter opletten wie ze op de lijst zetten, vindt Bijl. ‘Het loont om een beetje research te doen naar de personen die partijen op hun lijst zetten,’ zegt hij. ‘Werving, selectie en opleiding van mogelijke kandidaten is zo ongeveer de primaire taak van een politieke vereniging.

Dertien sollicitanten hadden zich gemeld voor de vacature. Maar na gesprekken met de meest kansrijke kandidaten moet de gemeenteraad van Hoeksche Waard constateren dat de geschikte kandidaat voor het burgemeesterschap daar niet tussen zat. De sollicitatieprocedure wordt opnieuw gestart.

Te vaak moeten gemeenteraden uit een wel heel klein aanbod kiezen. Er zijn te weinig kandidaten en te veel vacatures, zegt John Bijl tegen het AD. ‘Personeelstekorten zijn niet iets van de horeca alleen; je ziet deze ook terug in het openbaar bestuur.’

‘Het wordt steeds minder populair om te kiezen voor het politieke ambt,’ legt hij uit. ‘Als burgemeester moet je niet alleen het gewicht van de ambtsketen dragen – wat met zo’n 600 gram nog wel meevalt –, je moet ook het gewicht van de publieke functie kunnen dragen.’ Burgemeesters zijn immers nog al eens het onderwerp van spot gescheld en zelfs bedreiging. ‘ Leuk is het niet om iedere ochtend opnieuw op social media te lezen wat voor een lul of trut je nu weer bent’ zegt Bijl. ‘Dat drukt zwaarder op een mens dan de inhoud van het werk.’

Misschien moet de gemeenteraad zelf wat meer doen om aan een geschikte kandirdaat te komen, vindt Bijl. ‘roeger plaatste je een advertentie, waarna sollicitanten zich vanzelf meldden. Maar die tijden zijn voorbij. Ook in de zoektocht naar een nieuwe burgemeester moet je momenteel beter je best doen.’