Gemeenten hebben geen ‘spaarcenten’

Na jaren van overleg, protest, beklag, een vuist op tafel van toenmalig VNG-voorzitter Jan van Zanen, arbitrage en demonstrerende wethouders Financiën op het Malieveld is de financiële situatie van gemeenten er niet beter op geworden. Integendeel. Zelfs de VNG pleit er nu voor dat gemeenten dan maar geen sluitende begroting inleveren.

Het is de hoogleraren Raymond Gradus en Tjerk Budding ook opgevallen, getuige hun opiniebijdrage vorige week in deze krant (FD, 10 april). Zij betogen dat gemeenten hun spaargeld moeten aanspreken om de jaarlijkse financiële tekorten tegen te gaan. Dat is niet alleen geen oplossing; het is zelfs adding insult to injury.

Griffe graaiers

Het is te gortig om gemeenten weg te zetten als griffe graaiers van gemeenschapsgeld. Helaas komt de nijpende financiële situatie van gemeenten niet bepaald uit de lucht vallen. Zonder structureel ingrijpen staan we aan de vooravond van een onbedoelde maar catastrofale verschraling van de publieke dienstverlening op lokaal niveau. Dat merken we straks allemaal in slecht onderhouden wegen, verstopte riolen, gesloten zwembaden en bibliotheken, nóg langere wachtlijsten voor jeugdhulp en Wmo, rotte schoolgebouwen en woekerend groen.

Betogen dat gemeenten niet hun steentje bijdragen aan noodzakelijke bezuinigingen is onheus. Budding en Gradus gaan in hun bijdrage voorbij aan het feit dat het gemeentefonds – waarvan elke gemeentebudget tot wel driekwart afhankelijk is – al decennialang de sluitpost van de rijksbegroting is.

Al zeker sinds 2002 miskent het Rijk consequent de regel dat elke nieuwe taak voor gemeenten ook adequaat gefinancierd moet worden. Voorbeelden zijn te zien bij de uitvoering van de jeugdhulp en de maatschappelijke ondersteuning: gemeenten kregen openeinderegelingen overgedragen, met daarbij een korting van 25% op het budget. Ook het kabinet-Rutte IV kort weer €500 mln extra op het budget voor jeugdhulp, ondanks dat de verantwoordelijk staatssecretaris inmiddels zelf tegen is. De meest recente ontwikkeling is dat dit bedrag met een eigen bijdrage – te innen door gemeenten – gevonden moet worden.

Een arbitragecommissie onder leiding van staatsraad en huidig informateur Richard van Zwol oordeelde al in 2021 dat gemeenten structureel €6 mrd te weinig van het Rijk hadden ontvangen voor de jeugdzorg – en de komende jaren komen ze miljarden te kort. Het oordeel leidde nog nauwelijks tot bijbetaling, laat staan herstel.

Nooit uitgevoerd

Gemeenten moeten echter óók bloeden voor beleid dat nooit is uitgevoerd. Ze worden sinds 2015 gekort op hun budget, vanuit de onbewezen gedachte dat gefuseerde gemeenten minder geld nodig hebben. En hoewel die verplichte fusies er (gelukkig) nooit zijn gekomen, bleef deze korting – tot nog toe – bestaan.
Daarbovenop wijzigt het Rijk – eenzijdig – de voedingsgrondslag voor het gemeentefonds; jargon voor ‘u krijgt minder geld voor dezelfde taken’. Hierdoor zijn gemeenten angstig geworden structurele verplichtingen aan te gaan en legden ze reserves aan voor beleid dat wél nog moet worden uitgevoerd.

Personeelstekorten, die iedereen ervaart, helpen ook niet om dat geld uit te geven. Dit kabinet zet met de deze week verschenen Voorjaarsnota voorzichtig een eerste stap; genoeg is het zeker niet. Er is maar een échte oplossing: gemeenten moeten van het Rijk adequate budgetten krijgen voor hun taken, naast een correctie om de opgebouwde achterstanden te herstellen. Dat is niet alleen verstandig, het is ook fatsoenlijk.

John Bijl is directeur van het Periklesinstituut, Michiel van der Eng is als trainer aan het instituut verbonden. Het Periklesinstituut verzorgt trainingen voor raadsleden en wethouders.

Dit artikel verscheen eerst op 18 april 2024 bij het Financieel Dagblad.

Drie raadsleden maken kans om Rotterdams Beste Politicus te worden. Het zijn René Segers-Hoogendoorn, Mina Morkoç en Simon Ceulemans. Zij zijn door de jury genomineerd  voor de titel ‘Beste politicus van het jaar’ in Rotterdam.

De drie verschillen onderling veel, maar zijn allen goede voorbeelden van wat een raadslid vermag  an dossiervreter tot topdebater. De uitreiking vindt plaats op 17 januari in Arminius.

De prijs voor het beste raadslid is een jaarlijks initiatief van de Rotterdamse politieke pers en het Periklesinstituut, mede mogelijk gemaakt door LOKAAL en debatpodium Arminius. Vorig jaar won Tjalling Vonk (ChristenUnie) de prijs. Eerdere winnaars waren onder meer Vincent Karremans, Nourdin El Ouali en Hugo de Jonge.

Ook al heb je geen interesse in politiek, het betekent niet dat de politiek geen interesse heeft in jou

Voor grote prestaties zijn er twee dingen nodig: een plan, en nét niet genoeg tijd

Het lijkt een leuk grapje. ‘RoodGroen laat het verkiezingsprogramma wel gewoon doorrekenen door het CPB,’ meldde gefingeerd Kamerlid Mira Ornstein op X (voorheen Twitter). ‘Sterker nog,’ schreef ze, ‘we hebben vorig jaar al gevraagd wat we in moeten vullen voor de beste uitkomst.’

De fictieve politieke partij RoodGroen, met als voorvrouw Mira Ornstein, is een bedenksel van cabaretière Femke Lakerveld. Een persiflage, niet alleen op de maar al te echte samenwerking tussen GroenLinks en de PvdA, maar op z’n best op de hele politiek. En soms nodig, toen SP en BBB meldden hun programma niet te laten uitrekenen, leek de kritiek daarop zelf haast een karikatuur.

Programmadoorrekeningen zijn een service van het Centraal Plan Bureau. Het CPB ondersteunt de overheid door prognoses te maken. Over marktontwikkelingen, en de effecten van beleid. Sinds 1986 biedt het CPB ook die mogelijkheid aan politieke partijen. Ze rekenen uit wat de economische effecten zijn van hun verkiezingsprogramma’s. Sympathiek van het CPB en superhandig voor politieke partijen. Maar zoals als de meeste goede bedoelingen heeft het doorrekenen van een verkiezingsprogramma een keerzijde.

Hoewel het door pers en politiek wel zo wordt gepresenteerd bieden de CPB-doorrekeningen de kiezer helemaal geen zekerheid. Allereerst zijn verkiezingsprogramma’s helemaal geen beleidsvoorstellen. Helaas presenteren politieke partijen hun programma’s alsof dat wel zo is. Kijk maar eens goed naar de formulering. De meeste verkiezingsprogramma’s zijn gek genoeg geschreven in de Voltooid Toekomende Tijd, terwijl op z’n mildst nog maar een idee is. ‘We versterken de kaders waarbinnen het bedrijfsleven moet werken,’ staat er in het laatste verkiezingsprogramma van D66, terwijl de onderhandelingen met VVD, CDA en ChristenUnie nog niet op het punt stonden te beginnen. Laat staan dat er een concreet beleidsvoorstel is waar andere fracties in de Tweede en Eerste Kamer ook nog iets over te zeggen hebben.

In een pluriforme en duale democratie als de onze wordt beleid pas na de verkiezingen geformuleerd. Eerst in een betrekkelijk vaag tot enorm vaag coalitieakkoord (het liefst op hoofdlijnen!) en daarna door de te benoemen ministers en staatssecretarissen in een regeringsverklaring.

Die drie stappen verder is er nog wel iets te zien van de ideeën en idealen van een verkiezingsprogramma, maar van de doorrekening zie je zelden iets terug. Dingen veranderen in uitvoering, of vallen samen met andere doelstellingen van andere fracties. Zo gaat dat in een coalitiedemocratie.

Hoewel het door pers en politiek wel zo wordt gepresenteerd bieden de CPB-doorrekeningen de kiezer helemaal geen zekerheid. Verkiezingsprogramma’s geven onmisbare informatie waar politieke partijen voor staan en naar streven, maar in de loop van de geschiedenis is er nog nooit een partijprogramma een-op-een uitgevoerd. Niet totdat een partij bij de verkiezingen 76 zetels haalt.

Daar hoort bij dat verkiezingsprogramma’s an sich niet uit te rekenen zijn. Neem het zinnetje uit het programma van D66 hierboven, of deze van de VVD. ‘Vereenvoudigen en verruimen van de werkkostenregeling zodat mkb’ers meer in hun personeel kunnen investeren,’ schreven de liberalen. Elke econoom heeft meteen duizend vragen. Hoeveel vereenvoudigen? Op welke termijn? Hoe waarborg je dat?

En dat is precies wat het CPB doet. Nadat de verkiezingsprogramma’s zijn ingestuurd vindt er druk verkeer plaats tussen de economen en programmaschrijvers. Regelmatig wordt er dan aan de uitvoeringspassages gesleuteld om de plaatjes er beter uit te laten zien. Programmaschrijvers voegen nog een maatregel toe, of laten er een af, om er voor te zorgen dat het eindresultaat beter wordt. Niet in de laatste plaats om potsierlijk te doen als of de CPB-doorrekening een keurmerk is.

De gesprekken tussen de doorrekenaars en de partijen zorgen ervoor dat er iets door te rekenen valt, maar met iets wat niet in het verkiezingsprogramma stond. In die zin levert de CPB-doorrekening dus valse informatie. En het doet voorkomen dat een verkiezingsprogramma op één allerbeste manier kan worden gerealiseerd. Terwijl de beleidskeuzes die moeten worden gemaakt om bepaalde idealen te bereiken – duidelijke regels voor het mkb, meer investeren in personeel – op verschillende manieren kunnen worden bereikt. In dit geval zelfs op manieren die elkaar uitsluiten óf elkaar juist versterken.

Toegegeven, de doorrekeningen van het CPB bieden wel een realiteitstoets. Het voorkomt, plat gezegd, dat partijen gratis bier beloven — al hield de doorrekening niet tegen dat VVD-lijsttrekker Mark Rutte in 2012 tóch iedereen 1.000 euro beloofde. Maar juist deze discussie hoort niet in de op partijburelen met rekenmachientjes van het CPB te worden gevoerd, maar in het openbaar verkiezingsdebat. ‘Hoe dan?’ Is een fantastische vraag aan een politicus. Nog een betere is ‘Waarom?’. En een stuk interessanter dan het wedstrijdje wanneer de programma’s langs de liniaal van het CPB zijn gelegd.

Verkiezingsprogramma’s zijn op hun eerlijkst wanneer ze een stapel moties zijn; ze beschrijven de gewenste bestemming, niet de uit te zetten koers. Laat dus ook de CPB-berekeningen maar voor wat ze zijn: een advies aan partijen, zonder ze te publiceren. Zodat de verkiezingen zich kunnen concentreren op politiek in plaats van minutieuze uitvoerbaarheid. En niet onbelangrijk: recht doen aan onze parlementaire politiek en het duale stelsel.

Een versie van dit artikel verscheen op 16 augustus 2023 op Binnenlands Bestuur.

‘Juridisch valt haar niets te verwijten,’ zegt Werner de Jong. Zijn fractiegenoot Riene Verburgh stapte onlangs uit de fractie. Zonder dat zij er een duidelijke reden voor kan geven. Met een brief aan de Tweede Kamer vraagt hij om aanpassingen in de wet.

Een ‘kansloze zaak’ denkt John Bijl van het Periklesinstituut. ‘De Kieswet biedt een politieke partij geen mogelijkheden om een lid te dwingen zijn zetel op te geven.’ Deze wet is er om er voorkomen dat partijen gekozen volksvertegenwoordigers iets kunnen afdwingen, legt Bijl uit.

Volgens De Jong blijft er een groot gevaar. In het huidige bestel kan iemand bij een vereniging zich op de kieslijst kan laten zetten met de intentie om daarna voor zichzelf te beginnen. Daarom moeten partijen juist beter opletten wie ze op de lijst zetten, vindt Bijl. ‘Het loont om een beetje research te doen naar de personen die partijen op hun lijst zetten,’ zegt hij. ‘Werving, selectie en opleiding van mogelijke kandidaten is zo ongeveer de primaire taak van een politieke vereniging.

Dertien sollicitanten hadden zich gemeld voor de vacature. Maar na gesprekken met de meest kansrijke kandidaten moet de gemeenteraad van Hoeksche Waard constateren dat de geschikte kandidaat voor het burgemeesterschap daar niet tussen zat. De sollicitatieprocedure wordt opnieuw gestart.

Te vaak moeten gemeenteraden uit een wel heel klein aanbod kiezen. Er zijn te weinig kandidaten en te veel vacatures, zegt John Bijl tegen het AD. ‘Personeelstekorten zijn niet iets van de horeca alleen; je ziet deze ook terug in het openbaar bestuur.’

‘Het wordt steeds minder populair om te kiezen voor het politieke ambt,’ legt hij uit. ‘Als burgemeester moet je niet alleen het gewicht van de ambtsketen dragen – wat met zo’n 600 gram nog wel meevalt –, je moet ook het gewicht van de publieke functie kunnen dragen.’ Burgemeesters zijn immers nog al eens het onderwerp van spot gescheld en zelfs bedreiging. ‘ Leuk is het niet om iedere ochtend opnieuw op social media te lezen wat voor een lul of trut je nu weer bent’ zegt Bijl. ‘Dat drukt zwaarder op een mens dan de inhoud van het werk.’

Misschien moet de gemeenteraad zelf wat meer doen om aan een geschikte kandirdaat te komen, vindt Bijl. ‘roeger plaatste je een advertentie, waarna sollicitanten zich vanzelf meldden. Maar die tijden zijn voorbij. Ook in de zoektocht naar een nieuwe burgemeester moet je momenteel beter je best doen.’

 

Sinds de laatste raadsverkiezingen heeft Leefbaar Zeewolde een ongekende meerderheid. Met maar liefst 10 van 19 zetels heeft de fractie zelfs een absolute meerderheid in de raad. ‘Met grote macht komt ook een grote verantwoordelijkheid.’

Dit weekeinde blikte Omroep Flevoland met enkele fractievoorzitters van de Zeewolder gemeenteraad terug op één jaar besturen. Tevreden kijken ze niet terug. Het lijkt erop dat er maar weinig naar ze wordt geluisterd, stellen de raadsleden. Slechts één fractievoorzitter wenste Noet mee te werken aan de terugblik: die van Leefbaar Zeewolde.

‘Dat is teleurstellend,’ zegt John Bijl tegen Omroep Flevoland. ‘Bij een parlementaire democratie hoort verantwoording.’ Daarnaast merkt Bijl op dat door de afwezigheid van Leefbaar Zeewolde ook een onevenwichtig beeld ontstaat. ‘Dat is ook niet goed voor Leefbaar zelf.

Om de kritiek net gehoord te worden, maakt Bijl zich zorgen. ‘Er zouden blokken kunnen vormen.’ Bij deze blokken geldt vaak dat de macht van het getal sterker is dan de macht van de argumenten. ‘Je ziet de reflex om vier jaar lang je armen over elkaar te houden, vingers in je oren te stoppen en denken “het komt wel goed, zijn toch de grootste”.’ Dat is geen goede democratie, vindt Bijl. ‘Met tegenargumenten wordt ook duidelijk welke afweging er is gemaakt en die is voor inwoners ook belangrijk.’

Bijl hoopt dat het verandert. ‘Dat luisteren zal van Leefbaar zelf moeten komen,’ zegt Bijl.

Complottheorieën over corona, ministers die moeten worden gearresteerd… Kandidaat-gedeputeerde Henk Emmes vond met zijn Twitter-account rare dingen leuk. De Statenleden die hem straks moeten benoemen twijfelen erdoor aan zijn geschiktheid.

Had de toch nog jonge politieke partij BBB beter op moeten letten. John Bijl vraagt zich af of dat wel kan. ‘Politieke verenigingen die in een klap groeien moeten kiezen uit een toch karig ledenbestand,’ zegt hij. Minder dan twee procent van de Nederlandse kiesgerechtigden is slechts actief voor een politieke partij. ‘Vaak moeten dingen ook nog met spanning en met snelheid gebeuren,’ weet Bijl.

Dan kan er weleens iets fout gaan, denkt Bijl. Helemaal te voorkomen is het niet. ‘Je kunt natuurlijk iemands doopceel lichten, maar dat kost tijd en geld. En dat zijn precies twee zaken waar politieke partijen altijd te kort aan hebben.’

Het hele interview is hier te luisteren.

Als je er geen grap over kunt maken, neem je het niet serieus genoeg