Aangifte in Alphen raakt het hart van het lokaal bestuur

De Alphense gemeentepolitiek wordt opgeschrikt door een ernstige beschuldiging: voormalig wethouder Anouk Noordermeer heeft aangifte gedaan van aanranding tegen zittend wethouder Relus Breeuwsma. Volgens John Bijl, directeur van het Periklesinstituut, is de impact hiervan niet te onderschatten. ‘Dit is zeker niet mis, nee: aangiftes tussen bestuurders tegen elkaar.’

Hoewel het formeel een zaak tussen privépersonen betreft, maakt de rol van beide betrokkenen het tot een publieke kwestie. Bijl waarschuwt voor speculatie: ‘Elke suggestie dat de aangifte politiek gemotiveerd zou zijn, hoort thuis in een Netflixserie.’ Hij wijst erop dat aangifte doen in zulke zaken, zeker voor vrouwen, vaak een grote drempel kent. ‘Het gaat hier niet om een fout appje, maar over aanranding. Vrouwen voelen vaak veel reserve om hiervan aangifte te doen.’

Zolang het onderzoek loopt, ligt de bal bij het Openbaar Ministerie. De uitkomst hangt af van getuigen, verklaringen en andere omstandigheden. In de tussentijd rijst de vraag: hoe moet de Alphense politiek hiermee omgaan? Bijl stelt dat het raadzaam is als wethouder Breeuwsma zich voorlopig ‘enigszins op de achtergrond houdt’. Volledig verdwijnen uit het publieke oog is geen oplossing, maar zichtbare vertegenwoordiging voelt nu ook ongemakkelijk.

Eerdere incidenten – van Wassenaar tot Nissewaard – laten zien hoe zedenzaken in de politieke sfeer langdurige schade kunnen aanrichten, ook zonder veroordeling. Vertrouwen is snel geschonden, herstel vergt tijd én transparantie.

Uiteindelijk raakt deze zaak aan meer dan de geloofwaardigheid van één bestuurder. Ze roept de vraag op hoe kwetsbaar een lokaal bestuur is voor persoonlijke misstappen – en wat daarvoor de juiste bestuurlijke houding is. Zorgvuldigheid is het minimum. Maar ook dat is in de politiek soms al een hele opgave.

Het waarnemerschap van Hugo de Jonge als commissaris van de Koning in Zeeland heeft één ding glashelder gemaakt: het ambt leeft als nooit tevoren. Waar de meeste commissarissen hun werk grotendeels buiten het publieke oog verrichten, slaagt De Jonge erin om zichzelf én de provincie volop in het nieuws te houden. ‘Ik heb nog nooit zoveel over Zeeland gehoord en gelezen als in de afgelopen maanden’, constateert Marja van Bijsterveldt.

Of De Jonge daadwerkelijk heeft gesolliciteerd op de vacature, blijft onduidelijk. Maar dat zijn optreden als een publieke campagne voelt, is geen geheim. Volgens John Bijl van het Periklesinstituut past zijn profiel goed bij wat Zeeland vraagt: ‘Uitgesproken, proactief, bewust van de publieke kant van het ambt.’ Toch waarschuwt hij: ‘Het komt me niet over als een profiel dat voor hem is geschreven – ik heb vacatureteksten gezien die veel opzichter hengelden naar een specifieke kandidaat.’

De Jonge zet stevig in op zichtbaarheid en ambitie, met als opvallend voorbeeld zijn pleidooi voor een forse bevolkingsgroei. Die publieke profilering levert hem zowel bijval als weerstand op. ‘Bij mensen die heel graag een functie willen, wordt eerder getwijfeld of ze het voor zichzelf doen in plaats van voor de gemeenschap’, merkt Bijl op. Bovendien kunnen Statenleden zich ‘knorrig’ gaan voelen bij openlijke speculaties: ‘Het vergroot niet je gunfactor.’

Ook De Jonges verleden als coronaminister blijft op de achtergrond meespelen. Niet vanwege nieuwe feiten, maar vanwege het beeld. Een aanstaande parlementaire enquête en een zichtbaar verdeeld publiek maken hem kwetsbaar. ‘Als mensen zich gedwongen voelen een bepaalde keuze te maken, zijn ze eerder geneigd voor een andere optie te gaan’, zegt Bijl. Paradoxaal genoeg kan zijn populariteit buiten de commissie hem binnen de commissie juist in de weg zitten.

Toch is er ook waardering voor zijn leiderschap in moeilijke tijden. ‘Hugo had het lef om naar voren te stappen in die coronaperiode’, zegt Van Bijsterveldt. ‘Dat is wat we nodig hebben.’ En hoe de enquête ook uitpakt, John Bijl verwacht dat De Jonge zich er niet door laat verrassen: ‘Ik denk dat hij zijn beleid vanuit oprechtheid zal verdedigen. In de wetenschap dat de dingen niet altijd gelopen zijn zoals hij had gewild. Zo gaat dat altijd met besturen. En al helemaal tijdens een pandemie waar je nog niks van weet.’

De uiteindelijke beslissing ligt bij Provinciale Staten. Hun afweging zal iets moeten zeggen over het ambt, over het type leiderschap dat Zeeland nu nodig heeft – en misschien ook over wat voor provincie Zeeland zelf wil zijn. Stilstand is geen optie, zei De Jonge zelf. Maar te veel beweging kan óók vragen oproepen.

In Zoetermeer werd het afvalbeleid waar de stad in 2020 bijna aan verslikte formeel pas begin 2025 van tafel geveegd. Niet omdat de raad van gedachten was veranderd, maar omdat het besluit om de regels in te trekken simpelweg nooit gepubliceerd was. En dus bleven de omstreden bepalingen — op papier — vier jaar lang gewoon van kracht.

Het gaat om het zogeheten diftar-beleid: betalen per kilo of per leging, gecombineerd met minder vaak legen van de restafvalcontainer. De weerstand was hevig. Inwoners dwongen een referendum af en verwierpen het voorstel met duidelijke meerderheid. Al in januari 2021 besloot de gemeenteraad het beleid in te trekken. Maar die intrekking werd nooit bekendgemaakt in het gemeenteblad, en bleef daarmee juridisch zonder werking.

Pas begin dit jaar ontdekte het college de omissie. ‘De intrekking is formeel niet in werking getreden’, bevestigt een woordvoerder. Inmiddels is het besluit alsnog gepubliceerd, vier jaar na dato. Volgens de gemeente heeft de vergetelheid geen praktische gevolgen gehad: de oude afvalregels bleven in de praktijk van kracht.

Toch is de vergissing opmerkelijk. ‘Incidenteel komt dit natuurlijk weleens voor, maar echt heel zelden’, zegt John Bijl van het Periklesinstituut. ‘Gemeenteraden nemen honderden besluiten per jaar. De meeste zijn lopendebandwerk. Maar juist bij uitzonderlijke gevallen, zoals het formeel intrekken van een eerder besluit, bestaat het risico dat de normale procedure vergeten wordt.’

De casus laat zien hoe kwetsbaar een bestuursproces kan zijn als politieke besluitvorming en juridische afhandeling uit de pas gaan lopen. In dit geval was de uitkomst al lang bepaald — maar de formele afronding bleef liggen. Een kleine omissie, met een gênante nasleep. Want al is het ‘maar’ papier, bestuur begint daar wel.

Een politiek instrument dat zelden wordt ingezet, maar des te meer zegt over de ernst van de situatie: de raadsenquête. In Almere begint maandag het openbare deel van het onderzoek naar de Floriade, het wereldtuinbouwevenement dat de stad tientallen miljoenen euro’s heeft gekost en duizenden politieke uren. Maar wie de enquête ziet als sluitstuk van controlerend werk, kijkt volgens John Bijl van het Periklesinstituut verkeerd.

‘Een raadsenquête is geen afrekeninstrument en ook geen verlengstuk van de controlerende taak’, zegt Bijl. ‘Het is een leerinstrument. Het gaat erom dat een raad — en het bestuur als geheel — leert van wat er misging. Niet om wie er gelijk had, maar om wat er fout liep in de besluitvorming.’

Juist die reflectieve houding maakt de enquête zo waardevol, stelt Bijl: ‘Het is een manier om boven de politieke dynamiek uit te stijgen en het proces zelf onder de loep te nemen.’ Maar makkelijk is dat niet. ‘Een enquête zou tot zelfinzicht moeten leiden, maar dat schiet er in de praktijk vaak bij in. Een wethouder die in de spiegel kijkt, meent vaak een ander te zien.’

In Almere ligt de lat hoog. De commissie onderzoekt niet alleen het handelen van het college en ambtelijke organisatie, maar ook de eigen rol van de raad. Dat vergt politieke volwassenheid. Want een enquête is geen herhaling van zetten, maar een kans om structurele lessen te trekken. Mits de raad zich durft af te vragen: hoe zorgen we dat dit ons nooit meer overkomt?

Het succes van de enquête ligt dus niet in de scherpte van de verhoren of de dikte van het rapport — maar in de bereidheid tot gezamenlijke reflectie. En dat vraagt iets wat in het lokale bestuur zelden vanzelf komt: bescheidenheid.

Een opgestoken middelvinger. Geen debatbijdrage, geen stemverklaring, maar een foto op Facebook, geplaatst door raadslid Benvenido van Schaik (Leefbaar Rotterdam), gericht tegen een burgerplan voor herontwikkeling van Rotterdam The Hague Airport. Het gebaar is duidelijk, de boodschap onmiskenbaar: ‘Fuck you’. Maar wat zegt het over de staat van het politieke debat?

‘Iedereen heeft het recht om iets te vinden, maar het siert een politicus als hij of zij dat doet met inhoud en niet met gebaren’, zegt John Bijl, directeur van het Periklesinstituut. ‘Dit is niet de manier van communiceren die past bij een lid van het hoogste bestuursorgaan van een gemeente.’ Volgens Bijl is het niet de eerste keer dat zulke incidenten voorkomen: ‘Ik heb ook weleens een middelvinger in de raadzaal gezien. Ook dat valt niet goed te praten.’

De reacties op het bericht zijn verdeeld. Waar Van Schaik stelt dat ‘negentig procent het met hem eens is’ en het gebaar ‘meer met een knipoog’ was bedoeld, noemen collega-raadsleden het ‘ondermaats’, ‘respectloos’ en ‘onwaardig’. Burgemeester Aboutaleb reageerde eveneens afkeurend, maar kreeg daarop een sneer terug van de fractievoorzitter van Leefbaar: het zou hem ‘niets aangaan’.

Een raad die het publieke debat niet weet te verheffen boven de onderbuik, ondermijnt zijn eigen gezag. Natuurlijk mogen raadsleden scherp zijn. Maar wie democratie serieus neemt, weet: inhoud overtuigt, niet houding. En dat geldt ook – of misschien juist – op Facebook.

En juist daarin schuilt de ernst van de situatie. Volksvertegenwoordigers zijn niet alleen gekozen om hun mening, maar ook om hoe zij die inbrengen in het publieke gesprek. Zeker als het gaat om een burgerinitiatief dat volgens de indieners zorgvuldig is onderbouwd. Politieke meningsvorming vraagt tegenspraak, geen wegwuiven. Laat staan met een middelvinger.

De belangstelling voor het ambt van burgemeester loopt terug. En hoewel de aantallen op papier nog meevallen, schuilt het werkelijke probleem onder de oppervlakte. ‘Het meest schrijnende voorbeeld is toch wel Kapelle in Zeeland, waar ze de procedure een paar keer hebben moeten opstarten omdat ze te weinig geschikte kandidaten hadden’, zegt John Bijl van het Periklesinstituut.

Demissionair minister Hugo de Jonge meldde deze week aan de Kamer dat het aantal sollicitanten voor een burgemeesterspost is gedaald van dertig in 2016 naar gemiddeld achttien nu. Een nieuwe website moet de zichtbaarheid van vacatures vergroten. Maar dat is volgens Bijl niet genoeg. ‘Het gaat hier om gemiddelden. In sommige gemeenten zie je dat er echt wel weinig kandidaten zijn.’

De dalende belangstelling voor het ambt kent meerdere oorzaken. Gemeenteraden verwachten dat hun burgemeester daadwerkelijk in de gemeente komt wonen — een begrijpelijke wens, maar niet altijd praktisch haalbaar. ‘Het kan best zijn dat iemand graag burgemeester wil zijn in een gemeente, maar dat diegene schoolgaande kinderen heeft’, zegt Bijl. ‘Dan wordt verhuizen ineens een veel grotere drempel.’

Ook de veranderende maatschappelijke context speelt een rol. De wereld is complexer geworden, en daarmee ook het vak. ‘Er ligt veel op het bordje van een gemeente’, zegt Hilde Westera, voorzitter van het Nederlands Genootschap van Burgemeesters. Denk aan vluchtelingenopvang, polarisatie en bestuurlijke integriteit. En ook aan het publieke debat waarin burgemeesters regelmatig onderwerp van discussie zijn — soms vanwege hun besluiten, maar steeds vaker vanwege hun persoon.

Volgens Westera is er vooralsnog geen sprake van een crisis: ‘Achttien kandidaten zijn gelukkig nog genoeg, want uiteindelijk heb je er maar één nodig in een gemeente.’ Maar ook zij noemt het ‘een aandachtspunt’. Zeker voor raden die graag kiezen uit meerdere geschikte kandidaten.

In Dronten wil de gemeente op meerdere locaties huisvesting realiseren voor in totaal ruim zevenhonderd arbeidsmigranten. Veel omwonenden werden pas laat geïnformeerd. Volgens de gemeente komt er nog een participatietraject, maar dat begint pas na de besluitvorming in de raad. Verwarrend? Dat is het voor veel inwoners wél.

Toch is de gang van zaken niet ongebruikelijk, zegt John Bijl van het Periklesinstituut. ‘Zulke plannen beginnen meestal met een voorstel van het college aan de raad’, legt hij uit. ‘Dat wordt eerst besproken in beeldvormende of commissievergaderingen. Daar stellen raadsleden vooral verkennende vragen. Daarna volgt het oordeel, en pas aan het eind het besluit.’

De meeste invloed zit aan het begin

Wie als inwoner echt invloed wil uitoefenen, doet er goed aan zich vroeg te melden. ‘Meestal ligt er dan al een conceptvoorstel’, zegt Bijl. ‘Maar dan is er nog ruimte om raadsleden mee te geven wat je belangrijk vindt. Die kunnen daar in de verdere behandeling rekening mee houden.’

Dat vraagt wel om timing én toegankelijkheid. In Dronten ontdekten buurtbewoners het bestaan van de plannen pas via een nieuwsbericht. ‘Ik ben automonteur, ik zit helemaal niet in de materie van de gemeente of politiek’, zegt inwoner Eric Velstra. ‘En het staat allemaal heel moeilijk beschreven.’ Griffier Erwin Geldorp herkent het probleem. ‘Het is best lastig om op het juiste moment te zien dat er een voorstel wordt aangeboden waar jij iets van vindt.’

Omgevingswet verandert het speelveld

Vanaf 1 januari 2024 verandert de wetgeving: de nieuwe Omgevingswet verplicht gemeenten om inwoners eerder te betrekken bij plannen voor de leefomgeving. Maar hoe dat precies gebeurt, verschilt per gemeente. ‘We zijn er al jaren mee bezig’, aldus Bijl. ‘De wet verplicht vroegtijdige participatie, maar het succes ervan hangt vooral af van hoe gemeenten dat in de praktijk invullen.’

In Dronten hoopt de griffie dat inwoners de weg naar de raad weten te vinden. ‘De raad zit er voor álle inwoners’, zegt Geldorp. Het helpt dan wel als die inwoners op tijd weten wanneer en waar hun stem verschil kan maken.

In bijna de helft van de Nederlandse gemeenteraden is de afgelopen jaren een fractie bijgekomen door afsplitsing. Dat blijkt uit onderzoek van R&C. Hoogleraar Gerrit Voerman noemt het ‘geen goede ontwikkeling’: het maakt besturen lastiger en holt het functioneren van gemeenteraden uit. Maar in het radioprogramma Dit is de Dag laat bestuurskundige John Bijl een ander geluid horen: ‘Het hoort bij de democratie. En soms houden afsplitsers de rest juist scherp.’

Aanleiding voor het gesprek is de toenemende versnippering in gemeenteraden. Politici die zich losmaken van hun partij en zelfstandig doorgaan: niet zelden uit onvrede met de koers van de fractie, of omdat ze zich politiek of persoonlijk buitengesloten voelen. Volgens Voerman is het inmiddels een structureel probleem: ‘Meer fracties betekent meer spreektijd, meer werklast, meer complexiteit. In sommige gemeenten zijn al vijftien fracties actief. Dat helpt de democratie niet.’

Toch is het beeld niet zo eenduidig. Volgens Bijl is het ook een uiting van politieke emancipatie: ‘Het is een gevolg van het verdwijnen van de grote volkspartijen. Kiezers stemmen scherper, partijen zoeken naar hun rol, en raadsleden voelen de ruimte om hun principes te volgen. Dat is niet altijd een zwaktebod.’

Dat blijkt ook uit de bijdrage van Lilian Haak, raadslid in Apeldoorn. Zij splitste zich af van de VVD en begon een eigen partij. ‘Het ging wringen. Als raadslid wil je iets betekenen voor je stad. Maar binnen de fractie was daar geen ruimte voor.’ Inmiddels vormt zij samen met andere afsplitsers een nieuwe raadsfractie. ‘Eénmansfracties zijn niet werkbaar. Maar samen lukt het wel om kwaliteit te leveren.’

De discussie schuift uiteindelijk naar de vraag of het systeem moet worden aangepast. Een kiesdrempel? Minder faciliteiten voor afsplitsers? Gerrit Voerman pleit voor een soberder omgang met afsplitsers: ‘Er moet niet te veel bonus zitten op splitsen. Anders wordt het een verdienmodel.’ Maar Bijl is fel tegen: ‘Je beperkt dan het mandaat van een volksvertegenwoordiger. Zetels zijn niet van partijen, ze zijn van mensen. Gekozen zonder last.’

John Bijl, directeur en oprichter van het Periklesinstituut sprak over politieke vaardigheden. Hij vindt dat Amsterdamse politici één belangrijke vaardigheid te weinig gebruiken: naar elkaar luisteren. Bart Cosijn, tevens oprichter van de Amsterdamse Burgertop pleit voor de ‘democratische ervaring’, het leren betrekken van burgers bij besluiten.

De hele Avond van de Democratie is hier via het Raadsinformatiesysteem van de Amsterdamse gemeenteraad terug te bekijken. Een schriftelijk verslag staat hier.