Een wethouder boven aan de kieslijst lijkt logisch, maar is het niet. Het ondermijnt de raad, het verarmt het debat en het misleidt de kiezer. Verkiezingen zijn geen vacaturebank voor het college.
Langzaam fleurt het democratisch straatbeeld weer op. Lantaarnpalen, bushokjes en gemeenteborden raken weer bedekt met verkiezingsposters. Een zichtbaar teken van een levendige democratie, zou je denken. Maar achter al die stralende gezichten en slogans gaat een ongemakkelijke realiteit schuil. Er zit een eigenaardig randje aan hoe sommige posters – en kieslijsten – worden samengesteld.
Voor de Tweede Kamerverkiezingen lijkt het premierschap al een centraal thema te worden. Geert Wilders laat er in ieder geval geen misverstand over bestaan (1). Hij doet mee om premier te worden; de rest van zijn kieslijst is bijzaak.
Wilders is niet de enige. De achterban van PvdA/GroenLinks houdt zich opvallend – en voor de PvdA-vleugel een tikje onkarakteristiek – bescheiden, maar de ambitie is duidelijk: Frans Timmermans moet naar het Torentje (2). In sommige krantenkolommen wordt CDA-leider Henri Bontenbal alvast genoemd als mogelijke kandidaat (3). Bij de vorige verkiezingen speelde de VVD nog de campagnekaart ‘de eerste vrouwelijke premier’ (4), recente ervaringen lijken die ambitie wat te hebben bijgesteld.
De laatste weken zien we lokaal eenzelfde verschijnsel. Via sociale media melden partijbesturen vol trots hun voordrachten voor het lijsttrekkerschap bij de gemeenteraadsverkiezingen van volgend jaar maart. Heel vaak zijn dat zittende wethouders.
Je vraagt je dan af: willen die wel raadslid worden, of is het ze om het wethouderschap te doen? Nu zijn er bij elke gemeenteraadsverkiezing kandidaten die zich laten ontvallen niet verkiesbaar zijn om in de raad te gaan zitten. Vier jaar geleden was dat PvdA’er Floor Roduner in Haarlem (5). Hij trok als lijsttrekker de campagne, maar verklaarde in een interview alvast dat hij alleen door wil als wethouder. Vier jaar daarvoor was het CDA’er Ingrid Voncken, die in een interview aankondigde dat ze alleen wethouder wilde blijven en de raad niet in wilde. Sterker nog: ze wilde niet eens in de gemeente wonen waar ze zich kandidaat stelde (6). Dergelijke kandidaten horen niet op een kieslijst. De raad kiest het college, niet de kiezer. Wie anders suggereert, pleegt staatsrechtelijke volksverlakkerij.
Die scheiding is er niet voor niks. Met de invoering van het dualisme in 2002 is expliciet gekozen voor een helder onderscheid tussen het dagelijks bestuur en de volksvertegenwoordiging. Democratie is zo geen vierjaarlijkse machtsvraag, maar een continu proces van publieke afweging: wat moet er gebeuren, voor wie, en waarom? De gemeenteraad stelt de kaders en functioneert als politiek opdrachtgever; het college voert uit. Het is geen technische verdeling, maar een principiële. Ze zorgt ervoor dat het bestuur van de gemeente draagt op het breedst mogelijke politieke fundament, en dat er via debat en politiek opdrachtgeverschap ruimte is voor álle stemmen — niet alleen voor die van de meerderheid.
Met lijsttrekkende wethouderskandidaten schuiven de rollen politiek opdrachtgever en dagelijks bestuurder weer in elkaar. De campagne verandert van toon. Het politieke gesprek wordt een voortgangsrapportage: wat is er bereikt? Wat moet ‘afgemaakt’ worden? Of met welk – of wiens – beleid moet worden afgerekend? Dat klinkt aantrekkelijk — praktisch, herkenbaar, resultaatgericht — maar het ontneemt de kiezer het grotere verhaal. Wat zijn de keuzes, de prioriteiten, de dilemma’s voor de toekomst? Campagnes worden geen botsing van ideeën meer, maar een afvinklijst. Het debat verschraalt tot beheer.
In plaats van een raad die het college benoemt, lijkt het alsof de wethouder zélf zijn mandaat uit de stembus haalt. Daarmee verschuift de legitimiteit van het bestuur van de volksvertegenwoordiging naar het boegbeeld van een partij. En dat is precies wat het dualisme moest voorkomen: een bestuurscultuur waarin het college zich niet meer hoeft te verantwoorden, omdat het zich gesterkt weet door ‘de kiezer’.
Dat ongemak blijft niet beperkt tot verkiezingstijd. Na de verkiezingen zijn fracties volgzamer en minder kritisch. De oud-lijsttrekker, inmiddels wethouder, blijft de informele leider van de partij. Te vaak spreken fracties over hun voormalig lijstaanvoerder als ‘onze wethouder’. De VVD-fractie in de Tweede Kamer zocht bij gevoelige kwesties steevast ‘hun’ Mark Rutte op — ook al zat hij niet meer in het parlement. De loyaliteit is begrijpelijk, maar het ondermijnt het dualisme.
Het gevolg is verwarring. Voor de kiezer, die denkt dat hij de wethouder kiest. Voor de raad, die zijn regierol verliest. En voor het bestuur, dat wordt gepolitiseerd voordat het is benoemd. Politiek wordt geen strijd om ideeën, maar een strijd om het pluche — met een kieslijst die daarvoor misbruikt wordt.
De oplossing is eenvoudig. Een kleine aanpassing in de Gemeentewet kan voorkomen dat wie gekozen is als raadslid, nog wethouder wordt. Het dwingt partijen om keuzes te maken. Willen ze een boegbeeld op de lijst? Prima, maar dan moet die persoon het debat voeren namens de kiezer. Geen schimmenspel met wethouders die zich verstoppen achter de raad — of die hun verkiezing als mandaat voor het college zien.
Een kieslijst is immers geen vacaturesite voor het wethouderschap. Het is een lijst van mensen die zeggen: ik wil u vertegenwoordigen. Wie zich daarop laat zetten zonder die ambitie, bedriegt de kiezer, zichzelf en de democratie.