Opinie

In de senaat hoort geen Statenstem

Vandaag gaan de Statenleden naar de stembus om de Eerste Kamer te kiezen. Wat John Bijl betreft is dat de laatste keer, schrijft hij in Binnenlands Bestuur.

John Bijl - 27 mei 2019
Eerste Kamer Foto: Wikimedia Commons

Begrijp me goed: ons democratisch landsbestuur zonder een Senaat is ondenkbaar. De reflectie die de Eerste Kamer biedt, moet politieke wispelturigheid in onze vaak brosse en volatiele vertegenwoordigende democratie tot rust kunnen manen. Politiek beleid hoort niet op één dag te worden omgegooid en verdient het altijd om in de week gelegd te worden. De Senaat, als chambre de reflection, kan nieuwe wetgeving nog eens omdraaien, er even mee schudden en kijken of alle onderdelen nog wel op hun plaats blijven voor het nieuwe beleid in productie wordt genomen.

Om diezelfde reden zijn rechtstreekse Senaatsverkiezingen wat mij betreft ook onwenselijk. Ze zouden de Eerste Kamer laden met politieke urgentie waar de deliberatie in de senaat juist in de luwte van de actuele politiek gevoerd moet kunnen worden. Niet opgehitst door het publieke debat, maar met ratio en distantie besluiten nemen.

Tegelijkertijd is het huidige systeem van provinciale kiesmannen onwerkelijk. Hoewel de intentie juist is – de macht van het Rijk inperken ten opzichte van lokaal bestuur – blijft van die veiligheidsklep maar weinig over. Statenleden kiezen vooral voor hun eigen lijsten; de verkiezingsuitslag in de Eerste Kamer is in de afgelopen jaren de meest voorspelbare gebleken.

Daarnaast leidt het huidige systeem tot onduidelijk en ondemocratisch gehannes met restzetels en voorkeursstemmen. Vier jaar geleden wist premier Rutte een SGP-Statenlid over te halen op de VVD te stemmen en zo de partijen van de coalitie in de Tweede Kamer ook een meerderheid in de Eerste Kamer te laten behouden. En dit jaar zullen de Statenleden van Denk, samen niet genoeg voor één zetel, door meerdere partijen zijn gepaaid een stem op een andere kieslijst uit te brengen dan die van de eigen partij.

Toch is de gedacht decentrale politiek een stem te geven in het Rijk, geen gek idee. Integendeel. Zeker gemeenten zijn decennia lang hard getroffen door ruw Rijksbeleid.  Doorgedrukte bezuinigingen, ingeperkte beleidsvrijheid, ondoordachte decentralisaties staan naast opgelegde herindelingen en verplichte winkelnering.

Het zouden daarom de gemeenten moeten zijn die de macht van het Rijk in toom houden, niet de provincies. Provinciale begrotingen vallen in het niet bij wat gemeenten besteden – en de aandacht van de kiezer voor de Statenverkiezingen laten goed zien dan kiezers het provinciaal beleid minder voelen dan dat van de gemeente.

De gemeenteraden voldoen ook, met de grote aanwezigheid van lokale partijen, veel beter dan het profiel van onze politiek pluriforme samenleving. Lokale partijen zijn in de Provinciale Staten een bijzonderheid, waar lokale lijsten in de gemeenteraden haast eenderde van de volksvertegenwoordigers levert. Hun stem stopt nu bij de gemeentegrens.

Niet de Provinciale Staten maar de gemeenteraadsleden zouden de Eerste Kamer moeten kiezen. Zij ervaren het meest hoe de macht van het Rijk lokaal, soms tot achter de voordeur, wordt gevoeld. Niet alleen geven ze daarmee de rust die politiek-bestuurlijke kwaliteit kan garanderen, maar ook de burger een betere stem in de risico’s en consequenties van Rijksbeleid.