Opinie

Verbied Kamerleden nog minister te worden

De VVD wil een kiesdrempel invoeren, maar dat is tegenstrijdig met de intentie van onze democratie, meent politiek commentator John Bijl. En de kiezer zit er niet op te wachten.

John Bijl - 3 juni 2015
Laat Kamerleden geen minister worden Illustratie Tjarko van der Pol/NRC

Heel schokkend was het allemaal niet, maar het haalde wel de krantenkoppen. VVD-bestuursvoorzitter Henry Keizer vindt dat er een kiesdrempel moet komen om kleine partijen uit de Kamer te weren. De conservatief is bang voor versnippering en vreest dat het vormen van een coalitie moeilijk wordt.

Keizer verwijst naar een tendens die al jaren aan de gang is. Steeds vaker kijkt de ontzuilde kiezer buiten geïnstitutionaliseerde partijen en vreest niet voor een experiment. Dan gaat de stem naar de Partij van de Dieren, de Rotterdamse jonge moslimbeweging NIDA of naar kleine lokale politieke groeperingen. Dat drie of meer lokale partijen zitting hebben in de gemeenteraad is allang niet meer uitzonderlijk.

VVD-voorzitter Keizer is niet de enige die daarin een probleem ziet. Met angstzweet zien meer leden van gestaalde partijkaders coalitie-onderhandelingen met vier of meer partijen tegemoet. De situatie waarin de partijonderhandelaar misschien wel verder moet kijken dan D66 of ChristenUnie, is voor hen geen prettig vooruitzicht. Dat is toch wel even wat anders dan vroeger; toen CDA, VVD en PvdA er onderling hoe dan ook wel uitkwamen.

Een kiesdrempel kan helpen, denkt Keizer. Met zo’n maatregel mogen nieuwe politieke partijen pas in de Kamer of een gemeenteraad plaatsnemen, wanneer zij genoeg stemmen hebben voor twee of drie zetels.

Dat de maatregel niet werkt, is al lang geleden uitgerekend. Als je een kiesdrempel virtueel op de Tweede-Kamerverkiezingen van de afgelopen jaren zou toepassen, zouden de partijverhoudingen en coalitiemogelijkheden nauwelijks anders zijn geweest. Hooguit wordt het voor beginnende politieke partijen lastiger de Kamer in te komen, maar de mogelijkheid om een regering te vormen wordt er niet gemakkelijker of moeilijker op.

Debat met meer meningen

Ook voor de kwaliteit van het debat in de Kamer of een gemeenteraad maakt het aantal politieke fracties nauwelijks verschil. Het is even uitkijken met de spreektijd en vraagt wat discipline bij de leden, maar het is meer dan goed te doen. Sterker, de raadsleden van Den Haag (15 fracties) en Almelo (12 fracties) vinden het eigenlijk wel prettig dat er met meer meningen kan worden gedebatteerd. „En het voorkomt blokvorming”, zoals een Haags raadslid zei.

Belangrijker is, dat het invoeren van een kiesdrempel een beweging de verkeerde kant op is. Het invoeren van deze beperkende maatregel gaat in tegen de intentie van onze democratie en is ook niet waar kiezers op zitten te wachten.

Allereerst is het parlement er om het volk te vertegenwoordigen. Dat doet ze door kaders te stellen voor het beleid en het college op de uitvoering daarvan te controleren. Toegegeven, de leden van de Tweede Kamer en een gemeenteraad hebben ook de verantwoordelijkheid om na de verkiezingen een bestuur te vormen, maar dat is niet de voornaamste taak. Vooral moeten zij door middel van het debat recht doen aan de opinies en gemoederen in respectievelijk het land en de gemeente. Die meningen zijn de laatste jaren nu eenmaal fragmentarischer geworden — het is niet gek dat die gevarieerdheid in de volksvertegenwoordiging wordt weerspiegeld.

Ten tweede is de politiek de laatste jaren persoonlijker geworden. Waar het ons in meer verzuilde tijden niet interesseerde welke hobby’s een partijleider had, smullen we vandaag de dag ook van privé-ontboezemingen van onze politici. De kiezer doet daarmee precies wat onze vertegenwoordigende democratie hem voorschrijft: stemmen op mensen en niet op een onbekend partijkader.

In verkiezingstijd wordt aan dat laatste maar weinig recht gedaan. De echte volksvertegenwoordigers doen hun nobele werk volstrekt anoniem verscholen achter politieke leiders die vaak niet eens uit zijn op het lidmaatschap van het hoogste orgaan van het land of de gemeente. De landelijke verkiezingen zijn daarin geen uitzondering. Voormalig Amsterdams wethouder Andrée van Es gaf ten tijde van de laatste gemeenteraadsverkiezingen zelfs ongegeneerd toe helemaal niet uit te zijn op een raadszetel in de hoofdstad. Ze wilde gewoon weer wethouder worden. Desondanks stond ze wel op nummer twee van de kieslijst.

Daarmee komen we bij de crux van het probleem. De verkiezingen voor onze nationale en lokale parlementen gaan niet over volksvertegenwoordiging, maar over de coalitie. Lijsttrekkers lijken meer bezig met ministersposten dan met programmapunten.

De oplossing is simpel. Maak het niet meer mogelijk dat de kandidaten die in aanmerking komen voor een Kamer- of gemeenteraadszetel nog plaats kunnen nemen in de regering of een college. Zelfs niet als minister-president. Na de verkiezingen mogen de gekozenen zelf uitzoeken met welke bestuurders het meest recht wordt gedaan aan de verkiezingsuitslag.

Op die manier worden partijen gemotiveerd om aansprekende volksvertegenwoordigers, juist de smaakmakers van het politieke debat, in stelling te brengen. En niet de handige bestuurders die in een kabinet of college nodig zijn. Daarnaast biedt het de kiezer eerlijkheid. Degene op wie ze op de verkiezingsdag stemmen, zal hen ook vertegenwoordigen in de Kamer of de gemeenteraad.

Daar is wel voor nodig dat partijbonzen als Keizer afkicken van hun hunkering naar regeren. De kiezer is de baantjesjagers al voor, door steeds kritischer te zijn op wie zijn gedachtegoed moet gaan vertegenwoordigen in het parlement. En met recht! Immers, de grondslag voor de democratie ligt bij de volksvertegenwoordiging en niet in de collegekamers. Het wordt tijd dat politici dát ook doorkrijgen.